Dutch
Detailed Translations for mobiliseren from Dutch to Spanish
mobiliseren:
-
mobiliseren
Conjugations for mobiliseren:
o.t.t.
- mobiliseer
- mobiliseert
- mobiliseert
- mobiliseren
- mobiliseren
- mobiliseren
o.v.t.
- mobiliseerde
- mobiliseerde
- mobiliseerde
- mobiliseerden
- mobiliseerden
- mobiliseerden
v.t.t.
- heb gemobiliseerd
- hebt gemobiliseerd
- heeft gemobiliseerd
- hebben gemobiliseerd
- hebben gemobiliseerd
- hebben gemobiliseerd
v.v.t.
- had gemobiliseerd
- had gemobiliseerd
- had gemobiliseerd
- hadden gemobiliseerd
- hadden gemobiliseerd
- hadden gemobiliseerd
o.t.t.t.
- zal mobiliseren
- zult mobiliseren
- zal mobiliseren
- zullen mobiliseren
- zullen mobiliseren
- zullen mobiliseren
o.v.t.t.
- zou mobiliseren
- zou mobiliseren
- zou mobiliseren
- zouden mobiliseren
- zouden mobiliseren
- zouden mobiliseren
en verder
- ben gemobiliseerd
- bent gemobiliseerd
- is gemobiliseerd
- zijn gemobiliseerd
- zijn gemobiliseerd
- zijn gemobiliseerd
diversen
- mobiliseer!
- mobiliseert!
- gemobiliseerd
- mobiliserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for mobiliseren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
mover | mobiliseren | beroeren; bewegen; deponeren; disloqueren; duwen; gaan; iets verplaatsen; leggen; lopen; mixen; neerleggen; neerzetten; omroeren; onderuit halen; ontroeren; opschudden; plaatsen; raken; roeren; stappen; stationeren; treffen; verleggen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervoeren; verzetten; voortbewegen; voortduwen; vooruitduwen; wriggelen; wrikken; zetten; zich verplaatsen; zich voortbewegen |
movilizar | mobiliseren | |
transportar | mobiliseren | brengen; iets transporteren; langs brengen; meebrengen; toedragen; toevoeren; transporteren; vervoeren; wegleiden; wegvoeren |