Dutch
Detailed Translations for uitstrekken from Dutch to Spanish
uitstrekken:
-
uitstrekken (rekken)
Conjugations for uitstrekken:
o.t.t.
- strek uit
- strekt uit
- strekt uit
- strekken uit
- strekken uit
- strekken uit
o.v.t.
- strekte uit
- strekte uit
- strekte uit
- strekten uit
- strekten uit
- strekten uit
v.t.t.
- heb uitgestrekt
- hebt uitgestrekt
- heeft uitgestrekt
- hebben uitgestrekt
- hebben uitgestrekt
- hebben uitgestrekt
v.v.t.
- had uitgestrekt
- had uitgestrekt
- had uitgestrekt
- hadden uitgestrekt
- hadden uitgestrekt
- hadden uitgestrekt
o.t.t.t.
- zal uitstrekken
- zult uitstrekken
- zal uitstrekken
- zullen uitstrekken
- zullen uitstrekken
- zullen uitstrekken
o.v.t.t.
- zou uitstrekken
- zou uitstrekken
- zou uitstrekken
- zouden uitstrekken
- zouden uitstrekken
- zouden uitstrekken
en verder
- ben uitgestrekt
- bent uitgestrekt
- is uitgestrekt
- zijn uitgestrekt
- zijn uitgestrekt
- zijn uitgestrekt
diversen
- strek uit!
- strekt uit!
- uitgestrekt
- uitstrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitstrekken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
ceder | uitrekken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
ceder | rekken; uitstrekken | aan een ander overlaten; afgeven; afleggen; afstaan; afstand doen; afzien; bezwijken; doorschuiven; erop achteruitgaan; geld inleveren; gunnen; het onderspit delven; iets toekennen; inleveren; opspannen; overgeven; overhandigen; spannen; tenondergaan; toebedelen; toekennen; toewijzen; vlieden; vluchten; wegvluchten; wijken |
estirar | rekken; uitstrekken | loskrijgen; losmaken; lostornen; oprekken; opspannen; rekken; spannen; strekken; tornen; uithalen; uittrekken |
tenderse | rekken; uitstrekken | zich uitrekken |
Wiktionary Translations for uitstrekken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitstrekken | → extender | ↔ spread — to stretch out, expand |
• uitstrekken | → extender; estirar; desenvolver; tender | ↔ étendre — Traductions à trier suivant le sens |