Dutch
Detailed Translations for suizen from Dutch to Spanish
suizen:
Conjugations for suizen:
o.t.t.
- suis
- suist
- suist
- suisen
- suisen
- suisen
o.v.t.
- suiste
- suiste
- suiste
- suisten
- suisten
- suisten
v.t.t.
- ben gesuist
- bent gesuist
- is gesuist
- zijn gesuist
- zijn gesuist
- zijn gesuist
v.v.t.
- was gesuist
- was gesuist
- was gesuist
- waren gesuist
- waren gesuist
- waren gesuist
o.t.t.t.
- zal suizen
- zult suizen
- zal suizen
- zullen suizen
- zullen suizen
- zullen suizen
o.v.t.t.
- zou suizen
- zou suizen
- zou suizen
- zouden suizen
- zouden suizen
- zouden suizen
diversen
- suis!
- suist!
- gesuist
- suizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for suizen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
susurrar | geruis; ruis | |
zumbar | bijengegons; bijengezoem | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
murmurar | ruisen; suizelen; suizen | kabbelen; klateren; knorren; knorrend geluid maken; mompelen; prevelen; ruisen; zacht ruisen |
silbar | ruisen; suizelen; suizen | blazen; fluisteren; fluiten; knisperen; lispelen; pijpen; ritselen; sissen; uitfluiten |
susurrar | ruisen; suizelen; suizen | knisperen; ritselen; ruisen; zacht ruisen |
zumbar | ruisen; suizelen; suizen | brommen; dreinen; drenzen; dwingend huilen; gonzen; jengelen; op vuur pruttelen; pruttelen; ruisen; sakkeren; smoren; stoffen; sudderen; tuiten; zoemen; zoeven |
Wiktionary Translations for suizen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• suizen | → zumbar; ronronear; canturrear | ↔ bourdonner — À trier |
• suizen | → ronronear; zumbar; canturrear | ↔ ronronner — faire entendre les ronrons, émettre un ronflement sourd et continu, en parlant d'un chat ou d'un félin, qui exprime en général son contentement. |