Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. masker:
  2. maskeren:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for masker from Dutch to Spanish

masker:

masker [het ~] nomen

  1. het masker (mombakkes; mom)
    la máscara; la careta; la mascarilla
  2. het masker (dekmantel; façade; schijn; voorkomen)
    el fachada; el apariencia; el pretexto
  3. het masker
    la máscara

Translation Matrix for masker:

NounRelated TranslationsOther Translations
apariencia dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen aangezicht; aanzien; buitenkant; exterieur; faam; façade; gedaante; iemand zijn uiterlijk; illusie; naam; reputatie; roep; schijn; uiterlijk; uiterlijke schijn; verschijning; vertoon; voorkomen; voorwending; vorm
careta masker; mom; mombakkes gezichtsmasker; larve; verkleding; vermomming
fachada dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen aangezicht; façade; front; frontlijn; gevechtslinie; gevel; gevelbreedte; pui; uiterlijke schijn; vooraanzicht; vooreind; vooreinde; voorgevel; voorkant; voorste gedeelte; voorwending; voorzijde; vuurlijn
mascarilla masker; mom; mombakkes larve
máscara masker; mom; mombakkes larve; verkleding; vermomming; weergave
pretexto dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen dekmantel; excuus; rijsnelheid; smoes; smoesje; uitvlucht; voorwending; voorwendsel

Related Words for "masker":


Wiktionary Translations for masker:


Cross Translation:
FromToVia
masker máscara; careta masque — Traductions à trier suivant le sens

masker form of maskeren:

maskeren verb (masker, maskert, maskerde, maskerden, gemaskeerd)

  1. maskeren (verhullen; omhullen; bedekken; )

Conjugations for maskeren:

o.t.t.
  1. masker
  2. maskert
  3. maskert
  4. maskeren
  5. maskeren
  6. maskeren
o.v.t.
  1. maskerde
  2. maskerde
  3. maskerde
  4. maskerden
  5. maskerden
  6. maskerden
v.t.t.
  1. heb gemaskeerd
  2. hebt gemaskeerd
  3. heeft gemaskeerd
  4. hebben gemaskeerd
  5. hebben gemaskeerd
  6. hebben gemaskeerd
v.v.t.
  1. had gemaskeerd
  2. had gemaskeerd
  3. had gemaskeerd
  4. hadden gemaskeerd
  5. hadden gemaskeerd
  6. hadden gemaskeerd
o.t.t.t.
  1. zal maskeren
  2. zult maskeren
  3. zal maskeren
  4. zullen maskeren
  5. zullen maskeren
  6. zullen maskeren
o.v.t.t.
  1. zou maskeren
  2. zou maskeren
  3. zou maskeren
  4. zouden maskeren
  5. zouden maskeren
  6. zouden maskeren
en verder
  1. ben gemaskeerd
  2. bent gemaskeerd
  3. is gemaskeerd
  4. zijn gemaskeerd
  5. zijn gemaskeerd
  6. zijn gamaskeerd
diversen
  1. masker!
  2. maskert!
  3. gemaskeerd
  4. maskerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for maskeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
cubrir bedekken; beslaan; indekken
VerbRelated TranslationsOther Translations
cubrir bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren afdekken; afschermen; afschutten; bedekken; bekleden; beschermen; beschutten; bijsluiten; bijvoegen; blinderen; dekken; dichtgooien; draperen; gladstrijken; insluiten; met stof behangen; omvatten; overdekken; overheen trekken; overkappen; overtrekken; overwelven; stofferen; strijken; toestoppen; toevoegen; van bekleding voorzien
encubrir bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; afdekken; afschermen; afschutten; bagatelliseren; beschermen; beschutten; camoufleren; gestolen goed verkopen; gezond maken; helen; in omgeving op laten gaan; verbloemen; vergoelijken; verhelen; verzwijgen
enmascarar bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren bagatelliseren; vergoelijken; verkleden; vermommen
esconder bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bemantelen; beschermen; bescherming bieden; beschutten; iemand van de plaats dringen; verbergen; verdringen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; verschuilen; versluieren; verstoppen; wegsteken; wegstoppen
ocultar bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bemantelen; halt houden; niet-beschikbaar maken; ontveinzen; stoppen; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhelen; verhullen; verkleden; vermommen; versluieren; verstoppen; verzwijgen; wegstoppen
velar bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bemantelen; camoufleren; in omgeving op laten gaan; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen
OtherRelated TranslationsOther Translations
cubrir bedekken; met iets bestrijken

Related Words for "maskeren":


Wiktionary Translations for maskeren:

maskeren
verb
  1. refl|nld zich ~: een masker opzetten.

Cross Translation:
FromToVia
maskeren enmascarar mask — To cover, as the face, by way of concealment or defense against injury
maskeren enmascaramiento; camuflaje camouflage — militaire|fr action de camoufler, art de se dissimuler, ou de rendre invisible une position ou un engin ; résultat de cette action.