Dutch
Detailed Translations for behelzen from Dutch to Spanish
behelzen:
-
behelzen (inhouden)
Conjugations for behelzen:
o.t.t.
- behels
- behelst
- behelst
- behelzen
- behelzen
- behelzen
o.v.t.
- behelsde
- behelsde
- behelsde
- behelsden
- behelsden
- behelsden
v.t.t.
- heb behelsd
- hebt behelsd
- heeft behelsd
- hebben behelsd
- hebben behelsd
- hebben behelsd
v.v.t.
- had behelsd
- had behelsd
- had behelsd
- hadden behelsd
- hadden behelsd
- hadden behelsd
o.t.t.t.
- zal behelzen
- zult behelzen
- zal behelzen
- zullen behelzen
- zullen behelzen
- zullen behelzen
o.v.t.t.
- zou behelzen
- zou behelzen
- zou behelzen
- zouden behelzen
- zouden behelzen
- zouden behelzen
diversen
- behels!
- behelst!
- behelsd
- behelzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for behelzen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
comprender | behelzen; inhouden | begrijpen; inzicht; snappen; vatten |
contener | behelzen; inhouden | inhoud; waarmee iets gevuld is |
Verb | Related Translations | Other Translations |
comprender | behelzen; inhouden | begrijpen; beseffen; betrappen; bevatten; doorhebben; doorzien; doorzien hebben; inhouden; inzien; kennen; met het verstand vatten; omvatten; onderkennen; ondervragen; overhoren; realiseren; snappen; uithoren; uitvragen; verhoren; verstaan |
contener | behelzen; inhouden | achterhouden; bedwingen; behouden; beperken; beteugelen; bevatten; bijsluiten; bijvoegen; binnenhouden; geen afstand doen van; houden; in bedwang houden; indammen; inhouden; inkapselen; inmaken; inpekelen; inperken; insluiten; inzouten; limiteren; met handen omvatten; omspannen; omvatten; opzijleggen; opzouten; reserveren; terughouden; toevoegen |