Dutch
Detailed Translations for excerperen from Dutch to Spanish
excerperen:
-
excerperen (een uittreksel maken; samenvatten)
Conjugations for excerperen:
o.t.t.
- excerpeer
- excerpeert
- excerpeert
- excerperen
- excerperen
- excerperen
o.v.t.
- excerpeerde
- excerpeerde
- excerpeerde
- excerpeerden
- excerpeerden
- excerpeerden
v.t.t.
- heb geëxcerpeerd
- hebt geëxcerpeerd
- heeft geëxcerpeerd
- hebben geëxcerpeerd
- hebben geëxcerpeerd
- hebben geëxcerpeerd
v.v.t.
- had geëxcerpeerd
- had geëxcerpeerd
- had geëxcerpeerd
- hadden geëxcerpeerd
- hadden geëxcerpeerd
- hadden geëxcerpeerd
o.t.t.t.
- zal excerperen
- zult excerperen
- zal excerperen
- zullen excerperen
- zullen excerperen
- zullen excerperen
o.v.t.t.
- zou excerperen
- zou excerperen
- zou excerperen
- zouden excerperen
- zouden excerperen
- zouden excerperen
en verder
- ben geëxcerpeerd
- bent geëxcerpeerd
- is geëxcerpeerd
- zijn geëxcerpeerd
- zijn geëxcerpeerd
- zijn geëxcerpeerd
diversen
- excerpeer!
- excerpeert!
- geëxcerpeerd
- excerperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for excerperen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
hacer un resumen | een uittreksel maken; excerperen; samenvatten | |
resumir | een uittreksel maken; excerperen; samenvatten | extraheren; kort samenvatten; kort weergeven; loskrijgen; losmaken; lostornen; recapituleren; resumeren; samenvatten; samenvouwen; tornen; uithalen; uittrekken |