Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. verbruik:
  2. verbruiken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verbruik from Dutch to Spanish

verbruik:

verbruik [het ~] nomen

  1. het verbruik (consumptie)
    la consumición; el consumo
  2. het verbruik
    el consumo

Translation Matrix for verbruik:

NounRelated TranslationsOther Translations
consumición consumptie; verbruik gelag
consumo consumptie; verbruik aanwending; behandeling; gebruik; hantering

Related Words for "verbruik":


Wiktionary Translations for verbruik:

verbruik
noun
  1. de totale verbruikte hoeveelheid

Cross Translation:
FromToVia
verbruik consumo consumption — the act of consuming something
verbruik consumo consumption — the amount consumed

verbruik form of verbruiken:

verbruiken verb (verbruik, verbruikt, verbruikte, verbruikten, verbruikt)

  1. verbruiken (consumeren; gebruiken)
  2. verbruiken (opmaken; doorjagen)

Conjugations for verbruiken:

o.t.t.
  1. verbruik
  2. verbruikt
  3. verbruikt
  4. verbruiken
  5. verbruiken
  6. verbruiken
o.v.t.
  1. verbruikte
  2. verbruikte
  3. verbruikte
  4. verbruikten
  5. verbruikten
  6. verbruikten
v.t.t.
  1. heb verbruikt
  2. hebt verbruikt
  3. heeft verbruikt
  4. hebben verbruikt
  5. hebben verbruikt
  6. hebben verbruikt
v.v.t.
  1. had verbruikt
  2. had verbruikt
  3. had verbruikt
  4. hadden verbruikt
  5. hadden verbruikt
  6. hadden verbruikt
o.t.t.t.
  1. zal verbruiken
  2. zult verbruiken
  3. zal verbruiken
  4. zullen verbruiken
  5. zullen verbruiken
  6. zullen verbruiken
o.v.t.t.
  1. zou verbruiken
  2. zou verbruiken
  3. zou verbruiken
  4. zouden verbruiken
  5. zouden verbruiken
  6. zouden verbruiken
diversen
  1. verbruik!
  2. verbruikt!
  3. verbruikt
  4. verbruikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verbruiken:

NounRelated TranslationsOther Translations
gastar slijten; verslijten
tomar beetnemen; beetpakken; greep; vastpakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
aprovechar consumeren; gebruiken; verbruiken aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; eten; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; profiteren; toepassen; tot zich nemen; uitbuiten; utiliseren; verorberen; voordeel trekken; vreten
comerse consumeren; gebruiken; verbruiken binnenkrijgen; doorleven; doorstaan; eten; iets uitgeven; inbijten; invreten; muziek componeren; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; verdragen; verduren; verorberen; verslinden; verteren; verzwelgen; vreten; zwelgen
consumir consumeren; gebruiken; verbruiken aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorleven; doorstaan; drugs consumeren; eten; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; iets uitgeven; laven; lenigen; lessen; muziek componeren; nuttigen; opeten; oppeuzelen; oproken; opteren; opvreten; tegoed doen; toepassen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; utiliseren; verdragen; verduren; verorberen; verstoken; verteren; verwerken; vreten
derrochar doorjagen; opmaken; verbruiken verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen; wegsmijten
despilfarrar doorjagen; opmaken; verbruiken opmaken; potverteren; verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; versjacheren; verspillen; wegsmijten
gastar doorjagen; opmaken; verbruiken aanwenden; benutten; doorleven; doorstaan; eroderen; gebruik maken van; gebruiken; iets uitgeven; kosten maken; toepassen; uitgeven voor een maaltijd; verdragen; verduren; verstoken; verteren; verwerken; wegslijten; wegvreten
tomar consumeren; gebruiken; verbruiken aanpakken; aanvatten; aanwenden; annexeren; belopen; benutten; beroeren; betrappen; betreden; bewandelen; binden; binnenkrijgen; boeien; controleren; dineren; doorslikken; eten; examineren; gebruik maken van; gebruiken; halen; iemand raken; iemand treffen; inlijven; inslikken; inspecteren; ketenen; keuren; kluisteren; obsederen; opeten; opslokken; opvreten; overnemen; pakken; raken; schouwen; slikken; snappen; tafelen; te voet afleggen; toepassen; treffen; uitgebreid eten; vreten; zwelgen
usar consumeren; gebruiken; verbruiken aanwenden; benutten; bezigen; drugs consumeren; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen; uitbuiten; utiliseren
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
consumir or consumido verbruiken

Related Words for "verbruiken":


Wiktionary Translations for verbruiken:


Cross Translation:
FromToVia
verbruiken consumir consommerdétruire et dénaturer par l’usage certains objets, comme vin, viande, bois, et toutes sortes de provisions.
verbruiken consumir consumeruser, épuiser une chose ou un être jusqu’à les réduire à rien, jusqu’à les détruire.