Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. tumor:
  2. Wiktionary:
Spanish to Dutch:   more detail...
  1. tumor:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for tumor from Dutch to Spanish

tumor:

tumor [de ~ (m)] nomen

  1. de tumor (knobbel; gezwel)
    el crecimiento; el bollo; el tumor; el bulto; el aumento; la ampliación; el agrandamiento

Translation Matrix for tumor:

NounRelated TranslationsOther Translations
agrandamiento gezwel; knobbel; tumor het groter worden; uitvergroting; uitzetten; vergroting; wijd worden
ampliación gezwel; knobbel; tumor aanbouw; aanvulling; expansie; groei; het groter worden; schaalvergroting; toename; uitbouw; uitbreiding; uitvergroting; uitzetten; uitzetting; vergroting; wijd worden
aumento gezwel; knobbel; tumor aangroei; aanvulling; aanwas; aanwinst; bijbetaling; cumuleren; expansie; groei; groter worden; klimmen; omhoogkomen; opaarden; opeenhopen; ophopen; opstapelen; opstijgen; stapelen; stijgen; stijging; toename; toename voorraad; toeneming; uitbreiding; uitvergroting; uitzetting; vergroting; verhogen; verhogen van de waarde; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking
bollo gezwel; knobbel; tumor bal; bluts; bobbel; bol wol; bolling; broodje; buil; bult; deuk; harses; instulping; kadetje; kleine punt; knobbel; knoest; kwast; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; puntje; zwelling
bulto gezwel; knobbel; tumor baal; bobbel; bochel; bolling; buil; bult; hobbeling; kneuswond; kneuzing; knobbel; knoest; kwast; letsel; moot; opgezwollen plek; opzetting; pak; plak; pukkel; rugzak; tranche; uitpuiling; uitstulping; zwelling
crecimiento gezwel; knobbel; tumor aangroei; aanwas; aanwinst; bloei; bloeiperiode; expansie; groei; groter worden; klimmen; omhoogkomen; ontplooiing; ontwikkeling; opbloei; opstijgen; stijgen; stijging; toename; toeneming; tot bloei komen; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking; vooruitgang; vordering; wasdom
tumor gezwel; knobbel; tumor
OtherRelated TranslationsOther Translations
aumento sprong; stijging

Related Words for "tumor":

  • tumoren, tumors

Wiktionary Translations for tumor:

tumor
noun
  1. een gezwel

Cross Translation:
FromToVia
tumor neoplasma neoplasm — abnormal new growth of disorganized tissue
tumor tumor tumor — oncology, pathology: an abnormal growth



Spanish

Detailed Translations for tumor from Spanish to Dutch

tumor:

tumor [el ~] nomen

  1. el tumor (crecimiento; bollo; bulto; )
    de tumor; de knobbel; het gezwel

Translation Matrix for tumor:

NounRelated TranslationsOther Translations
gezwel agrandamiento; ampliación; aumento; bollo; bulto; crecimiento; tumor
knobbel agrandamiento; ampliación; aumento; bollo; bulto; crecimiento; tumor bollo; borla; brocha; bulto; capacidad; dádiva; genialidad; genio; hinchazón; nudo; persona con talento; roncha; talento
tumor agrandamiento; ampliación; aumento; bollo; bulto; crecimiento; tumor

Related Words for "tumor":

  • tumores

Synonyms for "tumor":


Wiktionary Translations for tumor:

tumor
noun
  1. een gezwel

Cross Translation:
FromToVia
tumor tumor; gezwel tumor — oncology, pathology: an abnormal growth

Related Translations for tumor