Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- aantreffen:
-
Wiktionary:
- aantreffen → encontrar
- aantreffen → encontrar, hallar, encontrarse con, topar, dar con, chocar contra
Dutch
Detailed Translations for aantreffen from Dutch to Spanish
aantreffen:
-
aantreffen (vinden; tegenkomen)
encontrar; encontrarse; hallar; tropezarse con-
encontrar verb
-
encontrarse verb
-
hallar verb
-
tropezarse con verb
-
Conjugations for aantreffen:
o.t.t.
- tref aan
- treft aan
- treft aan
- treffen aan
- treffen aan
- treffen aan
o.v.t.
- trof aan
- trof aan
- trof aan
- troffen aan
- troffen aan
- troffen aan
v.t.t.
- heb aangetroffen
- hebt aangetroffen
- heeft aangetroffen
- hebben aangetroffen
- hebben aangetroffen
- hebben aangetroffen
v.v.t.
- had aangetroffen
- had aangetroffen
- had aangetroffen
- hadden aangetroffen
- hadden aangetroffen
- hadden aangetroffen
o.t.t.t.
- zal aantreffen
- zult aantreffen
- zal aantreffen
- zullen aantreffen
- zullen aantreffen
- zullen aantreffen
o.v.t.t.
- zou aantreffen
- zou aantreffen
- zou aantreffen
- zouden aantreffen
- zouden aantreffen
- zouden aantreffen
diversen
- tref aan!
- treft aan!
- aangetroffen
- aantreffende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aantreffen (vinden)
Translation Matrix for aantreffen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
descubrimir | aantreffen; vinden | |
encuentrar | aantreffen; vinden | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
encontrar | aantreffen; tegenkomen; vinden | aanboren; beroeren; boren; lokaliseren; ontdekken; oprijzen; opsporen; raken; rijzen; traceren; treffen; vinden |
encontrarse | aantreffen; tegenkomen; vinden | afspreken; bij elkaar komen; bijeen komen; elkaar ontmoeten; elkaar zien; ergens verkeren; gelegen zijn; liggen; ontdekken; ontmoeten; samenkomen; tegenkomen; treffen; uithangen; verkeren; verzamelen; vinden; zich bevinden; zijn |
hallar | aantreffen; tegenkomen; vinden | |
tropezarse con | aantreffen; tegenkomen; vinden | ontmoeten; tegenkomen; treffen |
Wiktionary Translations for aantreffen:
aantreffen
Cross Translation:
verb
-
ontmoeten, vinden
- aantreffen → encontrar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aantreffen | → encontrar; hallar | ↔ find — encounter, locate, discover |
• aantreffen | → encontrar; encontrarse con; topar; dar con; chocar contra | ↔ rencontrer — trouver en chemin une personne ou une chose. |
• aantreffen | → encontrar; hallar | ↔ trouver — rencontrer ce que l’on chercher. |