Dutch

Detailed Translations for straal from Dutch to Spanish

straal:

straal [de ~] nomen

  1. de straal (straalbundel; stralenbundel)
    el rayo; el haz de rayos

Translation Matrix for straal:

NounRelated TranslationsOther Translations
haz de rayos straal; straalbundel; stralenbundel
rayo straal; straalbundel; stralenbundel bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits; hemelvuur; schicht; spaak; weerlicht

Related Words for "straal":


Wiktionary Translations for straal:


Cross Translation:
FromToVia
straal chorro jet — stream of fluid
straal radio radius — line segment
straal radio radius — length of this line segment
straal rayo ray — beam of light or radiation
straal semirrecta ray — mathematics: line extending indefinitely in one direction from a point
straal raya; estría; banda; tira; lista; veta raieligne tracer sur une surface.

straal form of stralen:

Conjugations for stralen:

o.t.t.
  1. straal
  2. straalt
  3. straalt
  4. stralen
  5. stralen
  6. stralen
o.v.t.
  1. straalde
  2. straalde
  3. straalde
  4. straalden
  5. straalden
  6. straalden
v.t.t.
  1. ben gestraald
  2. bent gestraald
  3. is gestraald
  4. zijn gestraald
  5. zijn gestraald
  6. zijn gestraald
v.v.t.
  1. was gestraald
  2. was gestraald
  3. was gestraald
  4. waren gestraald
  5. waren gestraald
  6. waren gestraald
o.t.t.t.
  1. zal stralen
  2. zult stralen
  3. zal stralen
  4. zullen stralen
  5. zullen stralen
  6. zullen stralen
o.v.t.t.
  1. zou stralen
  2. zou stralen
  3. zou stralen
  4. zouden stralen
  5. zouden stralen
  6. zouden stralen
diversen
  1. straal!
  2. straalt!
  3. gestraald
  4. stralend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stralen [de ~] nomen, plural

  1. de stralen
    el rayos

Translation Matrix for stralen:

NounRelated TranslationsOther Translations
amanecer aanbreken van de dag; dageraad; morgenschemering; morgenstond; ochtendgloren; ochtendstond; vroege ochtenduren; zonsopgang
brillar blinken
clarear lichter worden; oplichten
rayos stralen bliksems; bliksemslagen; strepen; weerlichten
relucir blinken
VerbRelated TranslationsOther Translations
amanecer flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen aanbreken van de dag; aanmanen; aanmanen tot een verplichting; aanrekenen; aansteken; aanstrijken; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; dagen; doen ontvlammen; gispen; gloren; iemand iets verwijten; krieken; kwalijk nemen; laken; licht worden; lichten; lichter worden van kleur; manen; nadragen; neppen; omlijnen; omranden; oplichten; sommeren; verhuizen; verkassen; verneuken; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
arder de blaken; licht uitzenden; stralen
brillar blaken; flikkeren; fonkelen; glanzen; licht schijnen; licht uitzenden; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen afsteken; blinken; eruit springen; flonkeren; fonkelen; geuren; glimmen; glinsteren; glitteren; in het oog lopen; klingelen; licht geven; opvallen; pralen; pronken; rinkelen; schijnen; schitteren; te kijk lopen met; tingelen; tinkelen; uitspringen; uitsteken
centellear flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen fonkelen; glinsteren; klingelen; rinkelen; schitteren; tingelen; tinkelen
clarear flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen aanrekenen; aanwrijven; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; lichter worden van kleur; nadragen; neppen; omlijnen; oplichten; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
dar luz flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen licht geven; schijnen
destellar flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen flitsen; fonkelen; glinsteren; lichten; oplichten; schitteren
hacer brillar flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen fonkelen; glimmen; glinsteren
iluminarse flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; opklaren; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wolken verdwijnen
irradiar licht schijnen; stralen rondstralen; straling uitzenden; uitstralen; uitzenden; zenden
radiar blaken; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; stralen bestralen; chemotherapie geven; rondstralen; uitstralen; uitzenden; zenden
relampaguear flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen flitsen; lichten; oplichten
relucir licht schijnen; stralen blinken; effenen; egaliseren; flonkeren; fonkelen; gelijkmaken; gladmaken; glinsteren; schitteren
resplandecer blaken; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; stralen blinken; effenen; egaliseren; flonkeren; fonkelen; gelijkmaken; gladmaken; glinsteren; gloren; schitteren
- zakken

Related Words for "stralen":


Synonyms for "stralen":


Antonyms for "stralen":


Related Definitions for "stralen":

  1. heel gelukkig en blij kijken1
    • zij straalde toen ze hoorde dat ze mee mocht1
  2. licht of warmte uitzenden1
    • de zon straalt aan de hemel1
  3. niet slagen voor een examen1
    • ik ben gestraald voor mijn rijbewijs1

Wiktionary Translations for stralen:

stralen
verb
  1. straling uitzenden
  2. een heel blije uitdrukking op het gezicht hebben

Cross Translation:
FromToVia
stralen brillar luster — to have luster
stralen brillar; lucir shine — to emit light
stralen radiar rayonnerjeter, envoyer des rayons.