Dutch

Detailed Translations for koel from Dutch to Spanish

koel:


Translation Matrix for koel:

NounRelated TranslationsOther Translations
concreto beton
fresco fresco; frisheid; kilte; koelte; kou; koude; ondeugd; zedelijke slechtheid; zonde
frío afstandelijkheid; frisheid; gereserveerdheid; kilheid; kilte; koelheid; koelte; kou; koude; koudheid
material goedje; materiaal; materieel; spul; uitrustingsstuk
objetivo aandrang; doel; doeleinde; doelschijf; doelstelling; drang; einddoel; intentie; inzet; moedwil; oogmerk; opzet; plan; planning; streven; toeleg; voornemen; voorzetlens
realista koningsgezinde; realist; royalist
refrigerante koelbak; koelketel; koelmiddel; koelvat
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
comercial verkoper
ModifierRelated TranslationsOther Translations
airado fris; koel; luchtig boos; furieus; gebelgd; gemeen; giftig; kwaad; kwaadwillig; met slechte intentie; nijdig; razend; slecht; spinnijdig; toornig; vals; verbolgen; vertoornd; woest; ziedend
ayuno koel; nuchter; zakelijk
calmo koel; koudmakend; nuchter; zakelijk bedaard; doodgemoedereerd; doodkalm; gelijkmoedig; gemoedereerd; kalm; kalmpjes; onbewogen; rustig; sereen
cerrado geheimzinnig; gereserveerd; gesloten; ingetogen; koel; terughoudend; terughoudende afgesloten; afgezet; dicht; dicht opeen; dicht zijn; geloken; gesloten; onbuigzaam; onverzettelijk; op slot; sluitend; stijfkoppig; stug; taai; toe
comercial koel; nuchter; zakelijk commercieel; op winst gericht
con escalofríos afstandelijk; koel; koud rillerig
conciso koel; nuchter; zakelijk beknopt; bondig; indifferent; kernachtig; kort; laconiek; lauw; minimaal; ongevoelig; ongeïnteresseerd; onverschillig; raak; summier
concreto koel; nuchter; zakelijk aanraakbaar; concreet; duidelijk; grijpbaar; konkreet; stoffelijk; tastbaar; voelbaar
de negocios koel; nuchter; zakelijk commercieel; op winst gericht
despreocupado fris; koel; luchtig koelbloedig; lichthartig; losjes; luchthartig; luchtig; nonchalant; onbewogen; onverschillig; speels
directo koel; nuchter; zakelijk dadelijk; direct; directe; duidelijk; eerlijk; fideel; gelijk; linea recta; meteen; onmiddellijk; onverwijld; openhartig; oprecht; prompt; recht door zee; rechtstreeks; regelrecht; rondborstig; subiet; terstond; trouwhartig
en ayunas koel; nuchter; zakelijk
estremecido afstandelijk; koel; koud rillerig
fresco fris; frisjes; gekoeld; koel; koudmakend; luchtig aanmatigend; gemoedereerd; kil; koeltjes; koud en vochtig; losjes; luchthartig; luchtig; nieuw; nieuwbakken; onbedorven; onbeschaamd; onbeschoft; ongegeneerd; pril; respectloos; speels; vers; versgebakken; vlegelachtig; vroeg
fresquito fris; frisjes; koel kil; koeltjes
frío afstandelijk; fris; frisjes; gekoeld; koel; koud; koudmakend bedaard; bitterkoud; gelijkmoedig; gemoedereerd; ijskoud; ijzig; kalm; kalmpjes; kil; koud; koud en vochtig; laag van temperatuur; onbewogen; onderkoeld; rillerig; rustig; sereen; steenkoud
impasible koel; koud; onaangedaan; onberoerd; onbewogen bedaard; doodgemoedereerd; doodkalm; gelijkmoedig; geplaveid; kalm; kalmpjes; koen; kranig; manmoedig; onaandoenlijk; onbeducht; onbegaan; onbevreesd; onbewogen; onderkoeld; ongehinderd; ongemoeid; ongestoord; ongevoelig; onverschrokken; onverstoord; onvervaard; rustig; sereen; stoutmoedig; verhard; vermetel; vrijuit
impávido koel; koud; onaangedaan; onberoerd; onbewogen koelbloedig; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; ongebruikt; ongeopend; onverkort; onverschrokken
indiferente koel; nuchter; zakelijk bedaard; doodgemoedereerd; doodkalm; gelijkmoedig; gemoedereerd; kalm; kalmpjes; koudbloedig; nonchalant; onachtzaam; onbegaan; onbewogen; onderkoeld; ongevoelig; onverstoorbaar; rustig; sereen
juiciosa koel; nuchter; zakelijk
ligero fris; koel; luchtig aangelengd; frivool; hups; licht; lichtgewicht; lichtvaardig; lichtvoetig; lichtwegend; lichtzinnig; los; losbandig; niet donker; niet vast; snelvoetig; vederlicht; verdund; wuft
material koel; nuchter; zakelijk materieel; stoffelijk
objetivo koel; nuchter; zakelijk objectief; onpartijdig
práctico koel; nuchter; zakelijk gemakkelijk; handig; handzaam; in de praktijk; nuttig; practisch; praktisch
realista koel; nuchter; zakelijk koningsgezind; levensecht; natuurgetrouw; realistisch; reëel; royalistisch
refrigerante koel; koudmakend
reservado geheimzinnig; gereserveerd; gesloten; ingetogen; koel; terughoudend; terughoudende afzijdig; besproken; eenkennig; eenzelvig; gereserveerd; introvert; mensenschuw; opzijgezet; teruggetrokken
retraído geheimzinnig; gereserveerd; gesloten; ingetogen; koel; terughoudend; terughoudende eenkennig; eenzelvig; ingetrokken; introvert; mensenschuw; schichtig; schrikachtig; teruggetrokken; vreesachtig
sereno koel; nuchter; zakelijk bedaard; doodgemoedereerd; doodkalm; gedeisd; gelijkmoedig; gemoedereerd; kalm; kalmpjes; nieuw; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; onbewogen; ongebruikt; ongeopend; onverkort; pas gekocht; rustig; sereen; stil; vredig; vreedzaam
sobrio koel; nuchter; zakelijk ingetogen; niet beschonken; nuchter; objectief; onpartijdig; stemmig

Related Words for "koel":

  • koelheid, koeler, koelere, koelst, koelste, koele

Wiktionary Translations for koel:

koel
adjective
  1. met een naar verhouding lagere temperatuur dan de warme of hete omgeving

Cross Translation:
FromToVia
koel frío cold — having a low temperature
koel frío cold — unfriendly
koel fresco cool — having a slightly low temperature
koel frío cool — allowing or suggesting heat relief

koel form of koelen:

koelen verb (koel, koelt, koelde, koelden, gekoeld)

  1. koelen (verkoelen; verkillen; afkoelen)

Conjugations for koelen:

o.t.t.
  1. koel
  2. koelt
  3. koelt
  4. koelen
  5. koelen
  6. koelen
o.v.t.
  1. koelde
  2. koelde
  3. koelde
  4. koelden
  5. koelden
  6. koelden
v.t.t.
  1. heb gekoeld
  2. hebt gekoeld
  3. heeft gekoeld
  4. hebben gekoeld
  5. hebben gekoeld
  6. hebben gekoeld
v.v.t.
  1. had gekoeld
  2. had gekoeld
  3. had gekoeld
  4. hadden gekoeld
  5. hadden gekoeld
  6. hadden gekoeld
o.t.t.t.
  1. zal koelen
  2. zult koelen
  3. zal koelen
  4. zullen koelen
  5. zullen koelen
  6. zullen koelen
o.v.t.t.
  1. zou koelen
  2. zou koelen
  3. zou koelen
  4. zouden koelen
  5. zouden koelen
  6. zouden koelen
en verder
  1. ben gekoeld
  2. bent gekoeld
  3. is gekoeld
  4. zijn gekoeld
  5. zijn gekoeld
  6. zijn gekoeld
diversen
  1. koel!
  2. koelt!
  3. gekoeld
  4. koelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for koelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
refrigerar afkoelen; bekoelen; verkoelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
refrigerar afkoelen; koelen; verkillen; verkoelen afkoelen; koel worden; opfrissen; verfrissen; verkoelen; verkwikken; verlevendigen

Wiktionary Translations for koelen:


Cross Translation:
FromToVia
koelen resfriar; enfriar refroidirrendre froid.

External Machine Translations:

Related Translations for koel