Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- aanhaken:
-
Wiktionary:
- aanhaken → enganchar
- aanhaken → comenzar, salir al paso, enganchar, colgar
Dutch
Detailed Translations for aanhaken from Dutch to Spanish
aanhaken:
-
aanhaken (aankoppelen; vastkoppelen; vasthaken)
Conjugations for aanhaken:
o.t.t.
- haak aan
- haakt aan
- haakt aan
- haken aan
- haken aan
- haken aan
o.v.t.
- haakte aan
- haakte aan
- haakte aan
- haakten aan
- haakten aan
- haakten aan
v.t.t.
- heb aangehaakt
- hebt aangehaakt
- heeft aangehaakt
- hebben aangehaakt
- hebben aangehaakt
- hebben aangehaakt
v.v.t.
- had aangehaakt
- had aangehaakt
- had aangehaakt
- hadden aangehaakt
- hadden aangehaakt
- hadden aangehaakt
o.t.t.t.
- zal aanhaken
- zult aanhaken
- zal aanhaken
- zullen aanhaken
- zullen aanhaken
- zullen aanhaken
o.v.t.t.
- zou aanhaken
- zou aanhaken
- zou aanhaken
- zouden aanhaken
- zouden aanhaken
- zouden aanhaken
diversen
- haak aan!
- haakt aan!
- aangehaakt
- aanhakende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanhaken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
abrochar | aangespen; vastgespen | |
enganchar | vasthaken | |
enganche | aanhaken; haken | dissel; inpalming; pijlen; schachten; stelen |
Verb | Related Translations | Other Translations |
abrochar | aanhaken; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen | aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; bevestigen; dichtbinden; dichtdoen; dichtknopen; knopen; samenbinden; toebinden; verbinden |
acoplar | aanhaken; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen | dokken; koppelen; samenkoppelen; verbinden |
encochetar | aanhaken; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen | |
enganchar | aanhaken; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen | aanhangen; aankoppelen; haken; hechten; klemmen; knellen; krammen; lijmen; met een kram vastmaken; omklemmen; opplakken; ronselen; vasthechten; vastkoppelen; vastlijmen; vastplakken; voorspannen |
Wiktionary Translations for aanhaken:
aanhaken
Cross Translation:
verb
-
met een haak vastmaken
- aanhaken → enganchar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanhaken | → comenzar; salir al paso | ↔ aborder — intransitif|fr marine|fr arriver au bord, prendre terre. |
• aanhaken | → enganchar; colgar | ↔ accrocher — Attacher, suspendre à un crochet, à un clou, à un portemanteau, etc. (Sens général). |