Dutch
Detailed Translations for samengroeien from Dutch to Spanish
samengroeien:
-
samengroeien (aaneengroeien)
Conjugations for samengroeien:
o.t.t.
- groei samen
- groeit samen
- groeit samen
- groeien samen
- groeien samen
- groeien samen
o.v.t.
- groeide samen
- groeide samen
- groeide samen
- groeiden samen
- groeiden samen
- groeiden samen
v.t.t.
- ben samengegroeid
- bent samengegroeid
- is samengegroeid
- zijn samengegroeid
- zijn samengegroeid
- zijn samengegroeid
v.v.t.
- was samengegroeid
- was samengegroeid
- was samengegroeid
- waren samengegroeid
- waren samengegroeid
- waren samengegroeid
o.t.t.t.
- zal samengroeien
- zult samengroeien
- zal samengroeien
- zullen samengroeien
- zullen samengroeien
- zullen samengroeien
o.v.t.t.
- zou samengroeien
- zou samengroeien
- zou samengroeien
- zouden samengroeien
- zouden samengroeien
- zouden samengroeien
diversen
- groei samen!
- groeit samen!
- samengegroeid
- samengroeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for samengroeien:
Verb | Related Translations | Other Translations |
juntarse al crecer | aaneengroeien; samengroeien |
Wiktionary Translations for samengroeien:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• samengroeien | → coalescencia | ↔ coalescence — act of coalescing |