Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. eigendom:
  2. Eigendom:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for eigendom from Dutch to Spanish

eigendom:

eigendom [de ~ (m)] nomen

  1. de eigendom (have; bezittingen; goederen; bezit)
    la propiedad; la posesiones; el cosas; el productos; el artículos de comercio; el crédito

eigendom

  1. eigendom
    la propiedad

Translation Matrix for eigendom:

NounRelated TranslationsOther Translations
artículos de comercio bezit; bezittingen; eigendom; goederen; have
cosas bezit; bezittingen; eigendom; goederen; have bezitting; boedel; dingen; goedje; huisraad; inboedel; spullen; waar; zaakjes; zaken
crédito bezit; bezittingen; eigendom; goederen; have bezitting; confessie; credit; geldlening; geldverstrekking; geloof; geloofsovertuiging; gezindheid; gezindte; hypotheek; krediet; kredietverlening; lening
posesiones bezit; bezittingen; eigendom; goederen; have bezittingen; eigendommen
productos bezit; bezittingen; eigendom; goederen; have bezitting; dingen; goedje; spullen; uitkomsten; waar; zaakjes; zaken
propiedad bezit; bezittingen; eigendom; goederen; have bezitting; eigenschap; karakterisering; karakteristiek; kenmerk; landgoed; typering

Related Words for "eigendom":


Synonyms for "eigendom":


Related Definitions for "eigendom":

  1. wat van jou is, waar je eigenaar van bent1
    • dat huis is zijn eigendom1

Wiktionary Translations for eigendom:

eigendom
noun
  1. eigendomsrecht
  2. zaak die men zijn eigen mag noemen, bezit

Cross Translation:
FromToVia
eigendom propiedad; posesión property — something owned
eigendom propiedad; finca; bienes; posesión property — piece of real estate

Eigendom:

Eigendom

  1. Eigendom

Translation Matrix for Eigendom:

Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
Propiedad Eigendom

Related Translations for eigendom