Dutch

Detailed Translations for los from Dutch to Spanish

los:


Translation Matrix for los:

NounRelated TranslationsOther Translations
móvil basis; basislijn; beginsel; beweegredenen; drijfveren; fundament; fundering; grondgedachte; grondlijn; grondslag; grondstelling; principe; stimulansen; uitgangspunt; uitgangsvorm; veronderstelling; vertrekpunt
ModifierRelated TranslationsOther Translations
a granel los; mul; pulverig; rul afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; vrijstaand
aislado los; niet vast afgezonderd; afzonderlijk; alleenstaand; apart; desolaat; eenzaam; geïsoleerd; in quarantaine; ingesloten; losstaand; omsingeld; op zich; op zichzelf staand; separaat; vereenzaamd; verlaten; vrijstaand
disipado los; niet vast afgezonderd; afzonderlijk; alleenstaand; apart; desolaat; eenzaam; gescheiden; losstaand; op zich; op zichzelf staand; separaat; verlaten; vrijstaand
inestable los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend buiig; chagrijnig; geestelijk onstabiel; gemelijk; humeurig; inconsistent; insolide; knorrig; labiel; niet duidelijk; niet helder; niet zeker; nukkig; nurks; onbestendig; onduidelijk; ongewis; onhelder; onklaar; onstabiel; onvast; sikkeneurig; slecht gehumeurd; troebel; vaag; variabel; variërend; veranderlijk; waggelend; wisselend; wisselvallig
ligero los; niet vast aangelengd; fris; frivool; hups; koel; licht; lichtgewicht; lichtvaardig; lichtvoetig; lichtwegend; lichtzinnig; losbandig; luchtig; niet donker; snelvoetig; vederlicht; verdund; wuft
lábil los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend geestelijk onstabiel; insolide; labiel; onstabiel
mal atado los; niet vast
movible beweegbaar; los; mobiel; roerend; verplaatsbaar; verzetbaar tilbaar
móvil beweegbaar; los; mobiel; roerend; verplaatsbaar; verzetbaar actief; beweeglijk; dynamisch; energiek; levendig
pulverulento los; mul; pulverig; rul
separado los; niet vast; verplaatsbaar; verschuifbaar afgescheiden; afgezonderd; afzonderlijk; alleenstaand; apart; desolaat; eenzaam; gescheiden; gesepareerd; gespreid; geïsoleerd; in quarantaine; los van elkaar; losstaand; ontbonden; op zich; op zichzelf staand; opgeheven; separaat; single; uit elkaar; uit elkander; uiteen; uiteengegaan; uiteengevallen; uitelkaar; van elkaar; van elkander; vaneen; vereenzaamd; verlaten; vrijstaand
suelto los; mul; niet vast; pulverig; rul; verplaatsbaar; verschuifbaar afzonderlijk; alleenstaand; apart; dun; geen vet op de botten hebbende; geïsoleerd; iel; loshangend; losstaand; mager; onopgeruimd; onverpakt; op zich; op zichzelf staand; schraal; schriel; separaat; slordig; vrij hangend; vrijstaand
tambaleante los; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend fluctuerend; geestelijk onstabiel; heen en weer bewegend; insolide; labiel; onstabiel; schommelend; waggelend; wiebelend
transportable beweegbaar; los; mobiel; roerend; verplaatsbaar; verzetbaar transportabel; transporteerbaar; verplaatsbaar; vervoerbaar

Related Words for "los":


Antonyms for "los":


Related Definitions for "los":

  1. niet of niet stevig vast1
    • de hond is los1
  2. niet strak of gespannen1
    • je moet je spieren los maken1
  3. op zichzelf, afzonderlijk1
    • hij schreef enkele losse woorden1

Wiktionary Translations for los:


Cross Translation:
FromToVia
los libre free — not imprisoned
los libre free — unconstrained
los flojo; suelto loose — not fixed tightly
los suelto loose — not packaged
los suelto; libre unattached — not attached
los libre libre — Qui a le pouvoir de faire ce qu’il vouloir, d’agir ou de ne pas agir.
los lince lynx — félin
los movedizo; móvil; movible mobile — Qui se meut ou qui peut être mû, qui n’est pas fixe. (Sens général).
los particular; especial particulier — Qui présente une caractéristique spéciale, qui appartenir, proprement et singulièrement, à certaines personnes ou à certaines choses; qui n’est point commun à d’autres personnes, à d’autres choses de même espèce.

los form of lossen:

lossen verb (los, lost, loste, losten, gelost)

  1. lossen (iets uitladen; ontladen; afladen)
  2. lossen (uitladen)

Conjugations for lossen:

o.t.t.
  1. los
  2. lost
  3. lost
  4. lossen
  5. lossen
  6. lossen
o.v.t.
  1. loste
  2. loste
  3. loste
  4. losten
  5. losten
  6. losten
v.t.t.
  1. heb gelost
  2. hebt gelost
  3. heeft gelost
  4. hebben gelost
  5. hebben gelost
  6. hebben gelost
v.v.t.
  1. had gelost
  2. had gelost
  3. had gelost
  4. hadden gelost
  5. hadden gelost
  6. hadden gelost
o.t.t.t.
  1. zal lossen
  2. zult lossen
  3. zal lossen
  4. zullen lossen
  5. zullen lossen
  6. zullen lossen
o.v.t.t.
  1. zou lossen
  2. zou lossen
  3. zou lossen
  4. zouden lossen
  5. zouden lossen
  6. zouden lossen
en verder
  1. ben gelost
  2. bent gelost
  3. is gelost
  4. zijn gelost
  5. zijn gelost
  6. zijn gelost
diversen
  1. los!
  2. lost!
  3. gelost
  4. lossend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lossen [het ~] nomen

  1. het lossen (afladen; uitladen)
    el descargar; la descarga; el descargo

Translation Matrix for lossen:

NounRelated TranslationsOther Translations
descarga afladen; lossen; uitladen lossing; offloading; ontlading; plotselinge uitbarsting; uitlading
descargar afladen; lossen; uitladen ontlasting; van een last ontdoen
descargo afladen; lossen; uitladen decharge; ontslaan van werknemers; ontslag; uitstoot
VerbRelated TranslationsOther Translations
descargar afladen; iets uitladen; lossen; ontladen; uitladen afschieten; afvuren; dechargeren; downloaden; onschuldig verklaren; ontheffen; ontlasten; ontslaan van een verplichting; pasporteren; schieten; schoten lossen; vrijpleiten; vrijspreken; vrijstellen; vuren; zuiveren
descargarse afladen; iets uitladen; lossen; ontladen

Related Definitions for "lossen":

  1. er de lading uithalen1
    • het schip werd in Rotterdam gelost1
  2. het niet langer vasthouden1
    • de duiven werden gelost1

Wiktionary Translations for lossen:


Cross Translation:
FromToVia
lossen descargar décharger — Ôter ce qui formait la charge.
lossen soltar lâcherdétendre, desserrer quelque chose.

Related Translations for los



Spanish

Detailed Translations for los from Spanish to Dutch

los:

los adj

  1. los (el; la; las)
    de
  2. los (ellos; sus; su; )
    hun; hen

los

  1. los (sus; se; ellos; )

Translation Matrix for los:

NounRelated TranslationsOther Translations
hen gallina
OtherRelated TranslationsOther Translations
de el; la; las; los
men a ellas; a ellos; ella; ellas; ello; ellos; las; les; los; se; su; sus
ModifierRelated TranslationsOther Translations
de el; la; las; los
hen a ellas; a ellos; ella; ellas; ello; ellos; las; les; los; se; su; sus
hun a ellas; a ellos; ella; ellas; ello; ellos; las; les; los; se; su; sus

Related Words for "los":

  • loses

Wiktionary Translations for los:


Cross Translation:
FromToVia
los de; het the — article
los de; het the — used as an alternative to a possessive pronoun before body parts
los de; het the — with an adjectival noun, as in “the hungry” to mean “hungry people”
los het the — with a superlative
los de; het the — used with the name of a member of a class to refer to all things in that class
los hem; 'm; haar; d’r; het le — Pronom masculin singulier accusatif de la troisième personne

líos:

líos [el ~] nomen

  1. el líos (problemas; dificultades; miseria)
    de problemen; de moeilijkheden; de zorgen; de sores
  2. el líos (malhumor; congoja; luto; )
    de ergernis; het chagrijn
  3. el líos (dimes y diretes; peso; rollo; )
    het geharrewar
  4. el líos (desastre; molestias; aflicción; )
    de ramp; de rampspoed
  5. el líos (lío)
    de rottigheid
  6. el líos (dificultad; problema; dificultades; )
    de moeilijkheid; het probleem; de narigheid; penarie

Translation Matrix for líos:

NounRelated TranslationsOther Translations
chagrijn aflicción; congoja; daño; dificultades; disgustos; dolor; duelo; luto; líos; malhumor; miseria; pena; pesar; problemas; tristeza malhumorado; persona agria; pesado
ergernis aflicción; congoja; daño; dificultades; disgustos; dolor; duelo; luto; líos; malhumor; miseria; pena; pesar; problemas; tristeza agonía; azote; bromista; calamidad; conmoción; desgracia; disgusto; fastidio; irritaciones; irritación; molestia; persona maliciosa; pesada; pesado; suplicio; vejación
geharrewar agitación; alboroto; carga; cargamento; complicaciones; conmoción; contienda; dificultad; dificultades; dimes y diretes; dimes y dirés; discusión; disgustos; disturbios; enredo; estorbo; follón; imputación; jaleo; lamentos; lío; líos; machaconería; matraca; molestia; peleas; pelotera; peso; problemas; quejas; riña; riñas; rollo; tiquismiquis; trajín; trifulca; tropiezo; tumulto
moeilijkheden dificultades; líos; miseria; problemas adversidad; catástrofe; contratiempos; desastre; desdicha; desgracia; infortunio; mala suerte
moeilijkheid aprieto; complicaciones; dificultad; dificultades; disgustos; líos; malhumor; miseria; obstáculo; pena; problema; problemas dificultad; problema
narigheid aprieto; complicaciones; dificultad; dificultades; disgustos; líos; malhumor; miseria; obstáculo; pena; problema; problemas aprieto; apuro; complicaciones; desastre; desgracia; estorbo; gravamen; incomodidades; interrupción; lamentos; miseria; molestia; molestias; orden; peso; problema; problemas; quejas; riña
penarie aprieto; complicaciones; dificultad; dificultades; disgustos; líos; malhumor; miseria; obstáculo; pena; problema; problemas
probleem aprieto; complicaciones; dificultad; dificultades; disgustos; líos; malhumor; miseria; obstáculo; pena; problema; problemas acertijo; asunto; complicación; cuestión; dificultad; disputa; enigma; lío; materia de discusión; objeto de discusión; problema; puzzle; rompecabezas; tópico
problemen dificultades; líos; miseria; problemas asunto; cuestión; molestias; problema; problemas; tópico
ramp adversidad; aflicción; desastre; desgracia; dificultades; líos; molestias adversidad; calamidad; catástrofe; contratiempos; desastre; desdicha; desgracia; fatalidad; infortunio; mala suerte; miseria; siniestro
rampspoed adversidad; aflicción; desastre; desgracia; dificultades; líos; molestias adversidad; catástrofe; contratiempos; desastre; desdicha; desgracia; infortunio; mala suerte
rottigheid lío; líos
sores dificultades; líos; miseria; problemas
zorgen dificultades; líos; miseria; problemas
VerbRelated TranslationsOther Translations
zorgen atender; cuidar; encargarse; ocuparse

Related Translations for los