Dutch
Detailed Translations for voorbijstreven from Dutch to Spanish
voorbijstreven:
voorbijstreven verb (streef voorbij, streeft voorbij, streefde voorbij, streefden voorbij, voorbij gestreefd)
-
voorbijstreven (overtreffen)
superar; sobrepasar; sobrepujar; hacer una oferta mejor; exceder de-
superar verb
-
sobrepasar verb
-
sobrepujar verb
-
exceder de verb
-
Conjugations for voorbijstreven:
o.t.t.
- streef voorbij
- streeft voorbij
- streeft voorbij
- streven voorbij
- streven voorbij
- streven voorbij
o.v.t.
- streefde voorbij
- streefde voorbij
- streefde voorbij
- streefden voorbij
- streefden voorbij
- streefden voorbij
v.t.t.
- heb voorbij gestreefd
- hebt voorbij gestreefd
- heeft voorbij gestreefd
- hebben voorbij gestreefd
- hebben voorbij gestreefd
- hebben voorbij gestreefd
v.v.t.
- had voorbij gestreefd
- had voorbij gestreefd
- had voorbij gestreefd
- hadden voorbij gestreefd
- hadden voorbij gestreefd
- hadden voorbij gestreefd
o.t.t.t.
- zal voorbijstreven
- zult voorbijstreven
- zal voorbijstreven
- zullen voorbijstreven
- zullen voorbijstreven
- zullen voorbijstreven
o.v.t.t.
- zou voorbijstreven
- zou voorbijstreven
- zou voorbijstreven
- zouden voorbijstreven
- zouden voorbijstreven
- zouden voorbijstreven
diversen
- streef voorbij!
- streeft voorbij!
- voorbij gestreefd
- voorbijstrevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
voorbijstreven
Translation Matrix for voorbijstreven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
sobresalir | voorbijstreven | uitsteken |
superar | voorbijstreven | overtreffen |
Verb | Related Translations | Other Translations |
exceder de | overtreffen; voorbijstreven | |
hacer una oferta mejor | overtreffen; voorbijstreven | overbieden; overstijgen; overtreffen |
sobrepasar | overtreffen; voorbijstreven | afsteken; aftroeven; eruit springen; in het oog lopen; opvallen; overbieden; overstijgen; overtroeven; overvleugelen; uitspringen; uitsteken |
sobrepujar | overtreffen; voorbijstreven | aftroeven; overbieden; overstijgen; overtroeven |
sobresalir | excelleren; onderscheiden; overtreffen; overvleugelen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken; vooruitspringen; vooruitsteken | |
superar | overtreffen; voorbijstreven | ontgroeien; overbieden; overstijgen; overtreffen |