Dutch
Detailed Translations for aangestoken from Dutch to Spanish
aangestoken:
-
aangestoken
Translation Matrix for aangestoken:
Adjective | Related Translations | Other Translations |
encendido | aangestoken | ingeschakeld |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
inficionado | aangestoken |
aansteken:
-
aansteken (doen branden; ontsteken; vuur maken)
-
aansteken (doen ontvlammen; aanstrijken)
enlucir; levantar; amanecer; alzar; robar con engaño-
enlucir verb
-
levantar verb
-
amanecer verb
-
alzar verb
-
robar con engaño verb
-
-
aansteken (besmetten)
-
aansteken (in de fik steken)
-
aansteken (aanmaken)
-
aansteken (sigaret opsteken; opsteken)
Conjugations for aansteken:
o.t.t.
- steek aan
- steekt aan
- steekt aan
- steken aan
- steken aan
- steken aan
o.v.t.
- stak aan
- stak aan
- stak aan
- staken aan
- staken aan
- staken aan
v.t.t.
- heb aangestoken
- hebt aangestoken
- heeft aangestoken
- hebben aangestoken
- hebben aangestoken
- hebben aangestoken
v.v.t.
- had aangestoken
- had aangestoken
- had aangestoken
- hadden aangestoken
- hadden aangestoken
- hadden aangestoken
o.t.t.t.
- zal aansteken
- zult aansteken
- zal aansteken
- zullen aansteken
- zullen aansteken
- zullen aansteken
o.v.t.t.
- zou aansteken
- zou aansteken
- zou aansteken
- zouden aansteken
- zouden aansteken
- zouden aansteken
diversen
- steek aan!
- steekt aan!
- aangestoken
- aanstekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aansteken (besmetting; besmetten)
Translation Matrix for aansteken:
Synonyms for "aansteken":
Antonyms for "aansteken":
Related Definitions for "aansteken":
Wiktionary Translations for aansteken:
aansteken
Cross Translation:
verb
-
doen ontbranden
- aansteken → encender
-
besmetten met een begin van rotting
- aansteken → contagiar; inficionar; acatarrar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aansteken | → encender | ↔ kindle — to start (a fire) |
• aansteken | → encender | ↔ light — to start (a fire) |
• aansteken | → dar | ↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne. |
• aansteken | → inflamar; encender | ↔ enflammer — mettre en flamme. |
• aansteken | → infectar | ↔ infecter — gâter ; inoculer des germes contagieux. |
• aansteken | → volver; revolver; voltear; tornear | ↔ tourner — Traductions à trier suivant le sens |
External Machine Translations: