Dutch
Detailed Translations for aanspelden from Dutch to Spanish
aanspelden:
-
aanspelden
-
aanspelden
Conjugations for aanspelden:
o.t.t.
- speld aan
- speldt aan
- speldt aan
- spelden aan
- spelden aan
- spelden aan
o.v.t.
- speldde aan
- speldde aan
- speldde aan
- speldden aan
- speldden aan
- speldden aan
v.t.t.
- heb aangespeld
- hebt aangespeld
- heeft aangespeld
- hebben aangespeld
- hebben aangespeld
- hebben aangespeld
v.v.t.
- had aangespeld
- had aangespeld
- had aangespeld
- hadden aangespeld
- hadden aangespeld
- hadden aangespeld
o.t.t.t.
- zal aanspelden
- zult aanspelden
- zal aanspelden
- zullen aanspelden
- zullen aanspelden
- zullen aanspelden
o.v.t.t.
- zou aanspelden
- zou aanspelden
- zou aanspelden
- zouden aanspelden
- zouden aanspelden
- zouden aanspelden
diversen
- speld aan!
- speldt aan!
- aangespeld
- aanspeldende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanspelden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
prender con alfilers | aanspelden | afspelden |
Verb | Related Translations | Other Translations |
prender con alfileres | aanspelden | opspelden |
prender con alfilers | afspelden | |
sujetar con alfileres | aanspelden | afspelden |