Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. afbestellen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afbestellen from Dutch to Spanish

afbestellen:

afbestellen verb (bestel af, bestelt af, bestelde af, bestelden af, afbesteld)

  1. afbestellen (annuleren; afzeggen; nietig verklaren; intrekken; afgelasten)

Conjugations for afbestellen:

o.t.t.
  1. bestel af
  2. bestelt af
  3. bestelt af
  4. bestellen af
  5. bestellen af
  6. bestellen af
o.v.t.
  1. bestelde af
  2. bestelde af
  3. bestelde af
  4. bestelden af
  5. bestelden af
  6. bestelden af
v.t.t.
  1. heb afbesteld
  2. hebt afbesteld
  3. heeft afbesteld
  4. hebben afbesteld
  5. hebben afbesteld
  6. hebben afbesteld
v.v.t.
  1. had afbesteld
  2. had afbesteld
  3. had afbesteld
  4. hadden afbesteld
  5. hadden afbesteld
  6. hadden afbesteld
o.t.t.t.
  1. zal afbestellen
  2. zult afbestellen
  3. zal afbestellen
  4. zullen afbestellen
  5. zullen afbestellen
  6. zullen afbestellen
o.v.t.t.
  1. zou afbestellen
  2. zou afbestellen
  3. zou afbestellen
  4. zouden afbestellen
  5. zouden afbestellen
  6. zouden afbestellen
diversen
  1. bestel af!
  2. bestelt af!
  3. afbesteld
  4. afbestellende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afbestellen [znw.] nomen

  1. afbestellen (annuleren)
    la cancelación; la anulación

Translation Matrix for afbestellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
anulación afbestellen; annuleren abnormaal beëindigen; abrupt halthouden; afzeggen; afzegging; annuleren; annulering; herroeping; intrekking; nietigverklaring; ongeldig verklaren; ongeldigverklaring; tenietdoening; terugneming
anular herroepen; intrekken; opheffen; terugnemen
cancelación afbestellen; annuleren aanzuivering; abrupt halthouden; afschrijven; afzeggen; afzegging; beëindigen; ongeldigverklaring; opheffen; opheffing; royement; schrapping; uitsluiting; uitstoting
deshacer lostornen; ongedaan maken
revocar herroepen; intrekken; opheffen; terugnemen
VerbRelated TranslationsOther Translations
anular afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren afblazen; afbreken; afgelasten; afspraak afzeggen; afwijzen; afzeggen; delgen; doorhalen; herroepen; intrekken; nullificeren; ondervangen; ongeldig maken; opheffen; schrappen; te niet doen; teniet doen; tenietdoen; terugdraaien; terugkomen op; terugnemen; terugroepen; terugschroeven; verijdelen; vernietigen; weigeren
cancelar afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren afblazen; afgelasten; afzeggen; annuleren; delgen; doorhalen; nullificeren; ondervangen; opheffen; schrappen; te niet doen; teniet doen; tenietdoen; terugdraaien; verijdelen; vernietigen
declarar nulo afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren
desdar afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren te niet doen
deshacer afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren aantasten; aanvreten; afkoppelen; bederven; beschadigen; kraken; losbreken; loshaken; loshalen; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; openbreken; scheiden; splitsen; te niet doen; tornen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteenhalen; uithalen; uitpluizen; uitrafelen; uitsplitsen; uittrekken; uitvezelen; uitzoeken
escamar afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren afschrijven; te niet doen
revertir afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren overspoelen; te niet doen; terugdraaien; terugkeren
revocar afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren herroepen; intrekken; terugkomen op; terugnemen; terugroepen
tachar afbestellen; afgelasten; afzeggen; annuleren; intrekken; nietig verklaren doorstrepen; iemand schrappen; royeren; te niet doen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
anular circulaire; ringvormig

Wiktionary Translations for afbestellen:

afbestellen
verb
  1. een besteld iets afzeggen