Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. afdingen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afding from Dutch to Spanish

afdingen:

afdingen verb (ding af, dingt af, dong af, dongen af, afgedongen)

  1. afdingen (marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren; afpingelen)
  2. afdingen (dingen)

Conjugations for afdingen:

o.t.t.
  1. ding af
  2. dingt af
  3. dingt af
  4. dingen af
  5. dingen af
  6. dingen af
o.v.t.
  1. dong af
  2. dong af
  3. dong af
  4. dongen af
  5. dongen af
  6. dongen af
v.t.t.
  1. heb afgedongen
  2. hebt afgedongen
  3. heeft afgedongen
  4. hebben afgedongen
  5. hebben afgedongen
  6. hebben afgedongen
v.v.t.
  1. had afgedongen
  2. had afgedongen
  3. had afgedongen
  4. hadden afgedongen
  5. hadden afgedongen
  6. hadden afgedongen
o.t.t.t.
  1. zal afdingen
  2. zult afdingen
  3. zal afdingen
  4. zullen afdingen
  5. zullen afdingen
  6. zullen afdingen
o.v.t.t.
  1. zou afdingen
  2. zou afdingen
  3. zou afdingen
  4. zouden afdingen
  5. zouden afdingen
  6. zouden afdingen
diversen
  1. ding af!
  2. dingt af!
  3. afgedongen
  4. afdingende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afdingen [znw.] nomen

  1. afdingen (gesjacher; handjeklap; afpingelarij; geritsel)
    el trapicho; el cambalaches

Translation Matrix for afdingen:

NounRelated TranslationsOther Translations
cambalaches afdingen; afpingelarij; geritsel; gesjacher; handjeklap
negociar handel; handeldrijven; handelsverkeer; koophandel; nering; ruilverkeer
regatear afbedelen; afsmeken; aftroggelen
trapicho afdingen; afpingelarij; geritsel; gesjacher; handjeklap
VerbRelated TranslationsOther Translations
negociar afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren ageren; bemiddelen; handel drijven; handelen; incalculeren; tussenkomen; verdisconteren
regatear afdingen; afpingelen; dingen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen

Wiktionary Translations for afdingen:


Cross Translation:
FromToVia
afdingen regatear; escatimar haggle — to argue for a better deal
afdingen regatear feilschen — hartnäckig, kleinlich handeln, verhandeln
afdingen regatear marchander — (sens 1)