Dutch
Detailed Translations for afslijpen from Dutch to Spanish
afslijpen:
-
afslijpen (erafslijpen)
-
afslijpen (erafslijpen)
Conjugations for afslijpen:
o.t.t.
- slijp af
- slijpt af
- slijpt af
- slijpen af
- slijpen af
- slijpen af
o.v.t.
- sleep af
- sleep af
- sleep af
- slepen af
- slepen af
- slepen af
v.t.t.
- heb afgeslepen
- hebt afgeslepen
- heeft afgeslepen
- hebben afgeslepen
- hebben afgeslepen
- hebben afgeslepen
v.v.t.
- had afgeslepen
- had afgeslepen
- had afgeslepen
- hadden afgeslepen
- hadden afgeslepen
- hadden afgeslepen
o.t.t.t.
- zal afslijpen
- zult afslijpen
- zal afslijpen
- zullen afslijpen
- zullen afslijpen
- zullen afslijpen
o.v.t.t.
- zou afslijpen
- zou afslijpen
- zou afslijpen
- zouden afslijpen
- zouden afslijpen
- zouden afslijpen
diversen
- slijp af!
- slijpt af!
- afgeslepen
- afslijpende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afslijpen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
afilar | slijpen; wegslijpen | |
quitar afilando | slijpen; wegslijpen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
afilar | afslijpen; erafslijpen | aandoen; aanmaken; aanslijpen; aanzetten; inschakelen; motiveren; scherpen; slijpen; spitsen; starten; wetten |
quitar afilando | afslijpen; erafslijpen |