Dutch

Detailed Translations for afwegen from Dutch to Spanish

afwegen:

Conjugations for afwegen:

o.t.t.
  1. weeg af
  2. weegt af
  3. weegt af
  4. wegen af
  5. wegen af
  6. wegen af
o.v.t.
  1. woog af
  2. woog af
  3. woog af
  4. wogen af
  5. wogen af
  6. wogen af
v.t.t.
  1. heb afgewogen
  2. hebt afgewogen
  3. heeft afgewogen
  4. hebben afgewogen
  5. hebben afgewogen
  6. hebben afgewogen
v.v.t.
  1. had afgewogen
  2. had afgewogen
  3. had afgewogen
  4. hadden afgewogen
  5. hadden afgewogen
  6. hadden afgewogen
o.t.t.t.
  1. zal afwegen
  2. zult afwegen
  3. zal afwegen
  4. zullen afwegen
  5. zullen afwegen
  6. zullen afwegen
o.v.t.t.
  1. zou afwegen
  2. zou afwegen
  3. zou afwegen
  4. zouden afwegen
  5. zouden afwegen
  6. zouden afwegen
diversen
  1. weeg af!
  2. weegt af!
  3. afgewogen
  4. afwegende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afwegen [znw.] nomen

  1. afwegen (overwegen)
    la consideración

Translation Matrix for afwegen:

NounRelated TranslationsOther Translations
consideración afwegen; overwegen afweging; barmhartigheid; beschouwing; bespiegeling; clementie; compassie; consideratie; eerbaarheid; emotionaliteit; fatsoen; fatsoenlijkheid; gepastheid; gevoeligheid; gevoeligheid mbt het betamelijke; goedertierenheid; inschikkelijkheid; keurigheid; kiesheid; mededogen; mildheid; netheid; observatie; overdenking; overdenking met commentaar; overweging; toegeeflijkheid; toegevendheid; welwillendheid
contemplar aankijken; aanschouwen; in de ogen kijken
estudiar bekwamen; blokken; leren; studeren
pensar denken; prakkizeren
pesar chagrijn; droefenis; ergernis; kruis; kwel; leed; ongeluk; pijn; rouw; smart; verdriet
reflejar weerschijnen; weerspiegelen
valorar waarderen
VerbRelated TranslationsOther Translations
adivinar afwegen; overdenken; overwegen adviseren; beschuldigen; betichten; gissen; gissing maken; iets aanraden; incrimineren; ingeven; postuleren; raden; suggereren; tegemoetzien; uitkijken naar; verdacht maken; verdenken; verwachten; vooronderstellen; voorspellen; voortellen; vooruitzien; waarzeggen; wichelen
appreciar afwegen; overdenken; overwegen adviseren; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren
calcular afwegen; bepalen; inschatten; schatten becijferen; begroten; berekenen; calculeren; controleren; nagaan; nakijken; rekenen; uitrekenen; uitwerken
comprobar afwegen; bepalen; inschatten; schatten aantonen; bepalen; beproeven; bewijzen; checken; constateren; controleren; determineren; diepte bepalen; doorvorsen; examineren; kalibreren; keuren; meten; nagaan; nakijken; narekenen; naspeuren; nasporen; natellen; natrekken; onderzoeken; opmeten; overhoren; peilen; staven; testen; toetsen; vaststellen; verifieren; verifiëren; zekerstellen
conjeturar afwegen; overdenken; overwegen adviseren; beschuldigen; betichten; gissen; gissing maken; iets aanraden; incrimineren; ingeven; postuleren; raden; suggereren; verdacht maken; verdenken; vooronderstellen
conmemorar afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen celebreren; een jubileum meemaken; feesten; feestvieren; gedenken; herdenken; jubileren; memoriseren; onthouden; terughalen; terugroepen; vieren
considerar afwegen; beraden; beschouwen; consideren; iets overwegen; overdenken; overwegen aanmerken; aannemen; bedenken; beraadslagen; beschouwen; bespiegelen; considereren; geloven; in overweging nemen; nadenken; op het oog hebben; overdenken; overleggen; overpeinzen; overwegen; peinzen; raad inwinnen; zich beraden
contemplar afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen aanschouwen; bedenken; bekijken; beschouwen; bespiegelen; blikken; blikken werpen; gadeslaan; gewaarworden; horen; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; nadenken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; overdenken; overpeinzen; peinzen; signaleren; speurend kijken; staren; toezien; turen; voelen; waarnemen; zien
estimar afwegen; bepalen; inschatten; overdenken; overwegen; schatten adviseren; appreciëren; begroten; beramen; berekenen; gissen; gissing maken; iets aanraden; ingeven; op prijs stellen; prijzen; raden; ramen; schatten; suggereren; taxeren; van een prijs voorzien; waarderen
estudiar afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen aankijken; aanleren; bekijken; bestuderen; blikken; blikken werpen; blokken; considereren; eigen maken; gadeslaan; in overweging nemen; instuderen; leren; oppikken; opsteken; overwegen; studeren; toeschouwen; verwerven
examinar afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen aankijken; aftasten; bekijken; beproeven; bestuderen; bevoelen; bezichtigen; blikken; blikken werpen; controleren; doorvorsen; examen afnemen; examineren; exploreren; gadeslaan; inspecteren; keuren; monsteren; monsters nemen; ondervragen; onderzoeken; overhoren; proberen; schouwen; speuren; testen; toeschouwen; toetsen; uithoren; uitproberen; uitvragen; verhoren; vorsen
hacer conjeturas afwegen; overdenken; overwegen adviseren; gissen; gissing maken; iets aanraden; ingeven; raden; suggereren
medir afwegen; met zorg wegen afpassen; diepte bepalen; meten; opmeten; peilen
pensar afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen bedenken; beschouwen; bespiegelen; considereren; denken; fantaseren; in overweging nemen; inleven; invoelen; meedenken; meeleven; mijmeren; nadenken; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen; piekeren; prakkiseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voelen; voorwenden
pesar afwegen; uitwegen wegen
reflectar afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen reflecteren; terugkaatsen; weerspiegelen
reflejar afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen afspiegelen; belichten; beschrijven; echoën; galmen; met licht beschijnen; overzetten; reflecteren; resoneren; schallen; stuiten; terugkaatsen; terugstoten; translateren; vertalen; vertolken; weergalmen; weergeven; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerschijnen; weerspiegelen
reflexionar afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen bedenken; beschouwen; bespiegelen; bezinnen; considereren; in gedachten verzonken zijn; in overweging nemen; mijmeren; nadenken; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen; piekeren; prakkiseren; raad inwinnen; zich beraden
reflexionar sobre afwegen; beschouwen; overdenken; overwegen bedenken; beschouwen; bespiegelen; considereren; in overweging nemen; nadenken; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen; raad inwinnen; zich beraden
sopesar afwegen; met zorg wegen
tasar afwegen; bepalen; inschatten; schatten beramen; ramen; schatten; taxeren
valorar afwegen; bepalen; inschatten; schatten aanslaan; beramen; prijzen; ramen; schatten; taxeren; van een prijs voorzien; zich doen gelden
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
examinar bladeren; browsen; zoeken