Dutch
Detailed Translations for afwis from Dutch to Spanish
afwissen:
-
afwissen (afvegen)
Conjugations for afwissen:
o.t.t.
- wis af
- wist af
- wist af
- wissen af
- wissen af
- wissen af
o.v.t.
- wiste af
- wiste af
- wiste af
- wisten af
- wisten af
- wisten af
v.t.t.
- heb afgewist
- hebt afgewist
- heeft afgewist
- hebben afgewist
- hebben afgewist
- hebben afgewist
v.v.t.
- had afgewist
- had afgewist
- had afgewist
- hadden afgewist
- hadden afgewist
- hadden afgewist
o.t.t.t.
- zal afwissen
- zult afwissen
- zal afwissen
- zullen afwissen
- zullen afwissen
- zullen afwissen
o.v.t.t.
- zou afwissen
- zou afwissen
- zou afwissen
- zouden afwissen
- zouden afwissen
- zouden afwissen
diversen
- wis af!
- wist af!
- afgewist
- afwissende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afwissen:
Wiktionary Translations for afwissen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afwissen | → borrar | ↔ effacer — Faire disparaître plus ou moins, parler de la forme, des couleurs de quelque chose. |