Dutch
Detailed Translations for believen from Dutch to Spanish
believen:
-
het believen (goeddunken)
-
believen (moeten; willen)
-
believen (goeddunken; aanstaan)
gustar; divertir; parecer bien; gozar; agradar; deleitarse; disfrutar; recrearse; aprobar-
gustar verb
-
divertir verb
-
parecer bien verb
-
gozar verb
-
agradar verb
-
deleitarse verb
-
disfrutar verb
-
recrearse verb
-
aprobar verb
-
Conjugations for believen:
o.t.t.
- belief
- belieft
- belieft
- believen
- believen
- believen
o.v.t.
- beliefde
- beliefde
- beliefde
- beliefden
- beliefden
- beliefden
v.t.t.
- heb beliefd
- hebt beliefd
- heeft beliefd
- hebben beliefd
- hebben beliefd
- hebben beliefd
v.v.t.
- had beliefd
- had beliefd
- had beliefd
- hadden beliefd
- hadden beliefd
- hadden beliefd
o.t.t.t.
- zal believen
- zult believen
- zal believen
- zullen believen
- zullen believen
- zullen believen
o.v.t.t.
- zou believen
- zou believen
- zou believen
- zouden believen
- zouden believen
- zouden believen
diversen
- belief!
- belieft!
- beliefd
- believend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze