Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. benauwend:
  2. benauwen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for benauwend from Dutch to Spanish

benauwend:

benauwend adj

  1. benauwend (beklemmend)

Translation Matrix for benauwend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
angustiado beklemmend; benauwend angstig; bang; beklemd; bevreesd; bezorgd; geklemd; in angst; ongerust; verontrust; verschrikt; vervaard; vreesachtig
oprimido beklemmend; benauwend beklemd; geklemd; onderdrukt; opgekropt; verbeten; verkropt

Related Words for "benauwend":

  • benauwender, benauwendere, benauwendst, benauwendste

Wiktionary Translations for benauwend:

benauwend
adjective
  1. angst opwekkend

benauwend form of benauwen:

benauwen verb (benauw, benauwt, benauwde, benauwden, benauwd)

  1. benauwen (beklemmen)
  2. benauwen (beangstigen)

Conjugations for benauwen:

o.t.t.
  1. benauw
  2. benauwt
  3. benauwt
  4. benauwen
  5. benauwen
  6. benauwen
o.v.t.
  1. benauwde
  2. benauwde
  3. benauwde
  4. benauwden
  5. benauwden
  6. benauwden
v.t.t.
  1. heb benauwd
  2. hebt benauwd
  3. heeft benauwd
  4. hebben benauwd
  5. hebben benauwd
  6. hebben benauwd
v.v.t.
  1. had benauwd
  2. had benauwd
  3. had benauwd
  4. hadden benauwd
  5. hadden benauwd
  6. hadden benauwd
o.t.t.t.
  1. zal benauwen
  2. zult benauwen
  3. zal benauwen
  4. zullen benauwen
  5. zullen benauwen
  6. zullen benauwen
o.v.t.t.
  1. zou benauwen
  2. zou benauwen
  3. zou benauwen
  4. zouden benauwen
  5. zouden benauwen
  6. zouden benauwen
diversen
  1. benauw!
  2. benauwt!
  3. benauwd
  4. benauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for benauwen:

NounRelated TranslationsOther Translations
inquietar zorg inboezemen
VerbRelated TranslationsOther Translations
angustiar beangstigen; beklemmen; benauwen alarmeren; ongerust maken
atemorizar beangstigen; benauwen afschrikken; alarmeren; bang maken; informeren; inlichten; ontstellen; op de hoogte brengen; tippen; van iets in kennis stellen; verontrusten; verschrikken; verwittigen; waarschuwen
darse miedo beangstigen; benauwen
inquietar beklemmen; benauwen alarmeren; ongerust maken; ontstellen; verontrusten
oprimir beklemmen; benauwen butsen; een deuk maken in; indeuken; indrukken; induwen; naar beneden drukken; persen; verdrukken

Wiktionary Translations for benauwen:


Cross Translation:
FromToVia
benauwen oprimir; angustiar beklemmen — (transitiv), von etwas: jemanden körperlich oder seelisch beengen, bedrücken
benauwen oprimir opprimeraccabler par violence, par excès d’autorité.
benauwen preocupar; perturbar préoccuperoccuper fortement l’esprit, l’absorber tout entier.