Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. bespoedigd:
  2. bespoedigen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bespoedigd from Dutch to Spanish

bespoedigd:

bespoedigd adj

  1. bespoedigd (versneld)

Translation Matrix for bespoedigd:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
acelerado bespoedigd; versneld hard; keihard; met hoge snelheid; sneller gemaakt; versneld
activado bespoedigd; versneld

bespoedigen:

bespoedigen verb (bespoedig, bespoedigt, bespoedigde, bespoedigden, bespoedigd)

  1. bespoedigen (versnellen; accelereren; verhaasten)

Conjugations for bespoedigen:

o.t.t.
  1. bespoedig
  2. bespoedigt
  3. bespoedigt
  4. bespoedigen
  5. bespoedigen
  6. bespoedigen
o.v.t.
  1. bespoedigde
  2. bespoedigde
  3. bespoedigde
  4. bespoedigden
  5. bespoedigden
  6. bespoedigden
v.t.t.
  1. heb bespoedigd
  2. hebt bespoedigd
  3. heeft bespoedigd
  4. hebben bespoedigd
  5. hebben bespoedigd
  6. hebben bespoedigd
v.v.t.
  1. had bespoedigd
  2. had bespoedigd
  3. had bespoedigd
  4. hadden bespoedigd
  5. hadden bespoedigd
  6. hadden bespoedigd
o.t.t.t.
  1. zal bespoedigen
  2. zult bespoedigen
  3. zal bespoedigen
  4. zullen bespoedigen
  5. zullen bespoedigen
  6. zullen bespoedigen
o.v.t.t.
  1. zou bespoedigen
  2. zou bespoedigen
  3. zou bespoedigen
  4. zouden bespoedigen
  5. zouden bespoedigen
  6. zouden bespoedigen
diversen
  1. bespoedig!
  2. bespoedigt!
  3. bespoedigd
  4. bespoedigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bespoedigen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
agilizar accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen versoepelen

Wiktionary Translations for bespoedigen:


Cross Translation:
FromToVia
bespoedigen acelerar; apresurar accelerate — to hasten
bespoedigen acelerar hasten — to make someone/something speed up
bespoedigen animar encouragerinciter à avoir du courage.
bespoedigen favorecer favorisertraiter avec les signes d’une préférence ou d'une bienveillance marquer.
bespoedigen forzar; acelerar; activar; adelantar; apresurar; cultivar en invernáculo forcerbriser, rompre, ouvrir quelque chose avec violence.
bespoedigen acelerar; activar; adelantar; apresurar hâter — Faire avancer vite, accélérer.
bespoedigen urgir; apremiar; apretar; presionar; insistir; acelerar; activar; adelantar; apresurar presserexercer une pression, serrer plus ou moins fort.
bespoedigen acelerar; activar; adelantar; apresurar précipiterjeter, faire tomber d’un lieu élevé.