Dutch
Detailed Translations for bevlekt from Dutch to Spanish
bevlekt:
Translation Matrix for bevlekt:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
manchado | bevlekt; vlekkerig; vlekkig | beklad; bepleisterd; gespikkeld; gestippeld; spikkelig |
moteado | bevlekt; vlekkerig | gespikkeld; gestippeld; spikkelig |
pringoso | bevlekt; vlekkig | besmeurd; bevuild; gevlekt; groezelig; klef; kleverig; met vuil bemorst; morsig; plakkerig; smeerachtig; smerig; vies; vuil |
bevlekken:
-
bevlekken (een smet werpen op; ontluisteren)
-
bevlekken (bekladden; bevuilen; besmeren; bemorsen)
ensuciar; embadurnar; emborronar; manchar; pintarrajear-
ensuciar verb
-
embadurnar verb
-
emborronar verb
-
manchar verb
-
pintarrajear verb
-
-
bevlekken (bezoedelen)
-
bevlekken (smetten; vlekken; afgeven)
Conjugations for bevlekken:
o.t.t.
- bevlek
- bevlekt
- bevlekt
- bevlekken
- bevlekken
- bevlekken
o.v.t.
- bevlekte
- bevlekte
- bevlekte
- bevlekten
- bevlekten
- bevlekten
v.t.t.
- heb bevlekt
- hebt bevlekt
- heeft bevlekt
- hebben bevlekt
- hebben bevlekt
- hebben bevlekt
v.v.t.
- had bevlekt
- had bevlekt
- had bevlekt
- hadden bevlekt
- hadden bevlekt
- hadden bevlekt
o.t.t.t.
- zal bevlekken
- zult bevlekken
- zal bevlekken
- zullen bevlekken
- zullen bevlekken
- zullen bevlekken
o.v.t.t.
- zou bevlekken
- zou bevlekken
- zou bevlekken
- zouden bevlekken
- zouden bevlekken
- zouden bevlekken
diversen
- bevlek!
- bevlekt!
- bevlekt
- bevlekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bevlekken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
manchar | vlekken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
embadurnar | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen | kladderen; kliederen; klodderen |
emborronar | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen | |
ensuciar | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen; bezoedelen | bedoezelen; besmeuren; bevuilen; kladden; kladderen; kliederen; klodderen; knoeien; morsen; verontreinigen; vervuilen; vies maken; viesmaken; vlekken; vuil maken; vuilmaken |
manchar | afgeven; bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen; bezoedelen; smetten; vlekken | bedoezelen; bevuilen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; kladderen; kliederen; klodderen; verontreinigen; vervuilen; vies maken; viesmaken; vuil maken; vuilmaken |
mancillar | bevlekken; een smet werpen op; ontluisteren | |
pintarrajear | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen | kalken; kladden; neerkladden |