Dutch
Detailed Translations for bezaaien from Dutch to Spanish
bezaaien:
-
bezaaien (inzaaien; zaaien)
-
bezaaien (bestrooien)
Conjugations for bezaaien:
o.t.t.
- bezaai
- bezaait
- bezaait
- bezaaien
- bezaaien
- bezaaien
o.v.t.
- bezaaide
- bezaaide
- bezaaide
- bezaaiden
- bezaaiden
- bezaaiden
v.t.t.
- heb bezaaid
- hebt bezaaid
- heeft bezaaid
- hebben bezaaid
- hebben bezaaid
- hebben bezaaid
v.v.t.
- had bezaaid
- had bezaaid
- had bezaaid
- hadden bezaaid
- hadden bezaaid
- hadden bezaaid
o.t.t.t.
- zal bezaaien
- zult bezaaien
- zal bezaaien
- zullen bezaaien
- zullen bezaaien
- zullen bezaaien
o.v.t.t.
- zou bezaaien
- zou bezaaien
- zou bezaaien
- zouden bezaaien
- zouden bezaaien
- zouden bezaaien
diversen
- bezaai!
- bezaait!
- bezaaid
- bezaaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bezaaien:
Verb | Related Translations | Other Translations |
esparcir | bestrooien; bezaaien | distribueren; ronddelen; rondstrooien; uiteenspreiden; uitreiken; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdelen; verdeler; verspreiden; verstrooien |
espolvorear | bestrooien; bezaaien | |
salpicar | bezaaien; inzaaien; zaaien | doorspekken; larderen; opspatten; rijkelijk voorzien van; spatten; spetteren |
sembrar | bezaaien; inzaaien; zaaien |