Dutch
Detailed Translations for binnenbreken from Dutch to Spanish
binnenbreken:
-
binnenbreken
Conjugations for binnenbreken:
o.t.t.
- breek binnen
- breekt binnen
- breekt binnen
- breken binnen
- breken binnen
- breken binnen
o.v.t.
- brak binnen
- brak binnen
- brak binnen
- braken binnen
- braken binnen
- braken binnen
v.t.t.
- ben binnengebroken
- bent binnengebroken
- is binnengebroken
- zijn binnengebroken
- zijn binnengebroken
- zijn binnengebroken
v.v.t.
- was binnengebroken
- was binnengebroken
- was binnengebroken
- waren binnengebroken
- waren binnengebroken
- waren binnengebroken
o.t.t.t.
- zal binnenbreken
- zult binnenbreken
- zal binnenbreken
- zullen binnenbreken
- zullen binnenbreken
- zullen binnenbreken
o.v.t.t.
- zou binnenbreken
- zou binnenbreken
- zou binnenbreken
- zouden binnenbreken
- zouden binnenbreken
- zouden binnenbreken
diversen
- breek binnen!
- breekt binnen!
- binnengebroken
- binnenbrekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for binnenbreken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
romper | afbraak; inscheuren; kapotmaken; knakken; sloop; verscheuring | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
irrumpirse | binnenbreken | |
romper | binnenbreken | aan stukken breken; afbreken; barsten; beëindigen; breken; fijnmaken; forceren; in stukken breken; ingooien; inhakken; inhouwen; kapot gaan; kapot maken; kapot scheuren; kapotbreken; kapotgaan; kapotgooien; kapotmaken; knappen; losrukken; losscheuren; losspringen; lostrekken; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; ontbinden; openspringen; opheffen; platdrukken; ruineren; slechten; slopen; sneuvelen; stuk gaan; stukbreken; stukgaan; stukgooien; stukmaken; verbreken; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; vernielen; vernietigen; verpletteren; verscheuren; verwoesten |