Dutch

Detailed Translations for bouwsels from Dutch to Spanish

bouwsels:

bouwsels [de ~] nomen, plural

  1. de bouwsels (constructies; bouwwerken)
    la construcciones; el edificios; la edificaciones

Translation Matrix for bouwsels:

NounRelated TranslationsOther Translations
construcciones bouwsels; bouwwerken; constructies bouwwerken; gebouwen; panden
edificaciones bouwsels; bouwwerken; constructies bouwwerken; gebouwen; panden
edificios bouwsels; bouwwerken; constructies bouwwerken; gebouwen; panden

Related Words for "bouwsels":


bouwsel:

bouwsel [het ~] nomen

  1. het bouwsel
    la construcción; el edificio; la finca; la estructura; la casa; la talla; la prenda; el cultivo; la estatura; el inmueble; la edificación; el faldón; la complexión

Translation Matrix for bouwsel:

NounRelated TranslationsOther Translations
casa bouwsel bedrijf; bouwwerk; concern; dynastie; familie; gebouw; geslacht; huis; onderneming; pand; perceel; residentie; stamhuis; thuis; verblijf; woning; woonhuis
complexión bouwsel bouwwerk; constitutie; gebouw; lichaamsbouw; pand
construcción bouwsel aanleggen; assemblage; assembleren; bouw; bouwsector; bouwwerk; combinatie; constructie; fabricage; gebouw; montage; opbouw; opbouwen; ordening; organisatie; pand; samengesteld geheel; samenstelling; samenvoeging; structuur; systeem
cultivo bouwsel aanfok; aankweek; aankweken; aanplant; aanplanten; aanplanting; beplanting; bouwwerk; culture; cultuur; doen voorttelen; fok; fokken; fokkerij; gebouw; gebroed; gespuis; gewas; kweek; kweken; pand; plant; plantage; planten; poten; reproductie; teelgewas; teelt; telen; verbouw; verbouwen; voortbrenging; voortplanting
edificación bouwsel bebouwing; bouwwerk; gebouw; pand
edificio bouwsel bouwterrein; bouwwerk; gebied; gebouw; kavel; pand; perceel; terrein
estatura bouwsel bouwwerk; deel; figuur; fractie; gebouw; gedaante; gedeelte; gestalte; groot en dik stuk; homp; hoogte; lichaamslengte; lichaamspostuur; pand; part; postuur; schim; stuk; vorm
estructura bouwsel bestel; bouw; bouwwerk; combinatie; constructie; deftigheid; distinctie; frame; gebouw; gedistingeerdheid; geraamte; opbouw; opbouwen; ordening; organisatie; pand; raamwerk; samengesteld geheel; samenstel; samenstelling; skelet; structuur; systeem; voornaamheid; welgemanierdheid
faldón bouwsel bouwwerk; gebouw; jaspand; onderrok; pand
finca bouwsel boerderij; boerenerf; boerenhoeve; boerenhofstede; bouwterrein; bouwwerk; buitenhuis; buitenverblijf; erf; gebied; gebouw; heem; hoeve; hof; kavel; landhuis; pand; perceel; terrein
inmueble bouwsel bouwwerk; gebouw; onroerend goed; pand; vastgoed
prenda bouwsel borg; bouwwerk; cautie; garantie; gebouw; gratis service; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom
talla bouwsel afmeting; bouwwerk; dimensie; figuur; formaat; gebouw; gedaante; gestalte; grootte; lichaamslengte; lichaamspostuur; maat; mate; omvang; pand; postuur; uiterlijk; vorm
ModifierRelated TranslationsOther Translations
inmueble immobiel; onbeweeglijk; onroerend

Related Words for "bouwsel":


Wiktionary Translations for bouwsel:


Cross Translation:
FromToVia
bouwsel construcción; edificio bâtiment — Construction
bouwsel inmueble; construcción; edificio immeuble — droit|fr bien qui ne peut transporter d’un lieu à un autre ou qu’il interdire par la loi d’déplacer.

External Machine Translations: