Dutch
Detailed Translations for controleren from Dutch to Spanish
controleren:
-
controleren (nakijken; nagaan)
-
controleren (examineren; inspecteren; schouwen; keuren)
revisar; examinar; tomar; reconocer; contestar; grabar; rodar; prosperar; inspeccionar; pasar revista a-
revisar verb
-
examinar verb
-
tomar verb
-
reconocer verb
-
contestar verb
-
grabar verb
-
rodar verb
-
prosperar verb
-
inspeccionar verb
-
pasar revista a verb
-
-
controleren (narekenen; natellen)
-
controleren
-
controleren
Conjugations for controleren:
o.t.t.
- controleer
- controleert
- controleert
- controleren
- controleren
- controleren
o.v.t.
- controleerde
- controleerde
- controleerde
- controleerden
- controleerden
- controleerden
v.t.t.
- heb gecontroleerd
- hebt gecontroleerd
- heeft gecontroleerd
- hebben gecontroleerd
- hebben gecontroleerd
- hebben gecontroleerd
v.v.t.
- had gecontroleerd
- had gecontroleerd
- had gecontroleerd
- hadden gecontroleerd
- hadden gecontroleerd
- hadden gecontroleerd
o.t.t.t.
- zal controleren
- zult controleren
- zal controleren
- zullen controleren
- zullen controleren
- zullen controleren
o.v.t.t.
- zou controleren
- zou controleren
- zou controleren
- zouden controleren
- zouden controleren
- zouden controleren
en verder
- ben gecontroleerd
- bent gecontroleerd
- is gecontroleerd
- zijn gecontroleerd
- zijn gecontroleerd
- zijn gecontroleerd
diversen
- controleer!
- controleert!
- gecontroleerd
- controlerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
controleren
-
controleren
-
controleren
Translation Matrix for controleren:
Synonyms for "controleren":
Related Definitions for "controleren":
Wiktionary Translations for controleren:
controleren
Cross Translation:
verb
-
inspecteren, toezicht houden, onderzoeken, nazien
- controleren → controlar; examinar; comprobar; auditar; revisar; supervisar; verificar; inspeccionar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• controleren | → inspeccionar; comprobar; examinar | ↔ check — to inspect, examine |
• controleren | → comparar; verificar; comprobar | ↔ check — to verify or compare with a source of information |
• controleren | → controlar | ↔ control — to exercise influence over, to suggest or dictate the behavior of |
• controleren | → controlar | ↔ monitor — watch over, guard |
• controleren | → vigilar | ↔ surveiller — observer avec attention ; examiner ; contrôler. |
• controleren | → verificar; comprobar; revisar; controlar; examinar | ↔ vérifier — examiner, rechercher si une chose est vraie, si elle est telle qu’elle doit être ou qu’on l’déclarer. |