Dutch
Detailed Translations for flatterend from Dutch to Spanish
flatterend:
-
flatterend (complimenteus; vleiend; strelend)
-
flatterend (flatteus)
adulador; halagüeño; lisonjero; favorecedor-
adulador adj
-
halagüeño adj
-
lisonjero adj
-
favorecedor adj
-
Translation Matrix for flatterend:
Noun | Related Translations | Other Translations |
adulador | slijmerd | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
adulador | complimenteus; flatterend; flatteus; strelend; vleiend; vleierig | flemerig; flikflooierig; obsceen; schuin; slijmerig; stroperig; vies; vunzig; zedeloos |
elogioso | complimenteus; flatterend; strelend; vleiend | |
favorecedor | flatterend; flatteus; vleierig | oogstrelend |
halagador | complimenteus; flatterend; strelend; vleiend | |
halagüeño | flatterend; flatteus; vleierig | hoopgevend; hoopvol; veelbelovend |
lisonjero | flatterend; flatteus; vleierig | flemerig; flikflooierig; slijmerig; stroperig |
flatterend form of flatteren:
-
flatteren (goed staan)
quedar bien-
quedar bien verb
-
-
flatteren (stroop om de mond smeren; vleien; kruipen; flikflooien; vlemen)
gatear; engatusar; adular; halagar; dar coba a-
gatear verb
-
engatusar verb
-
adular verb
-
halagar verb
-
dar coba a verb
-
Conjugations for flatteren:
o.t.t.
- flatteer
- flatteert
- flatteert
- flatteren
- flatteren
- flatteren
o.v.t.
- flatteerde
- flatteerde
- flatteerde
- flatteerden
- flatteerden
- flatteerden
v.t.t.
- heb geflatteerd
- hebt geflatteerd
- heeft geflatteerd
- hebben geflatteerd
- hebben geflatteerd
- hebben geflatteerd
v.v.t.
- had geflatteerd
- had geflatteerd
- had geflatteerd
- hadden geflatteerd
- hadden geflatteerd
- hadden geflatteerd
o.t.t.t.
- zal flatteren
- zult flatteren
- zal flatteren
- zullen flatteren
- zullen flatteren
- zullen flatteren
o.v.t.t.
- zou flatteren
- zou flatteren
- zou flatteren
- zouden flatteren
- zouden flatteren
- zouden flatteren
en verder
- ben geflatteerd
- bent geflatteerd
- is geflatteerd
- zijn geflatteerd
- zijn geflatteerd
- zijn geflatteerd
diversen
- flatteer!
- flatteert!
- geflatteerd
- flatterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze