Summary
Dutch
Detailed Translations for fundeer from Dutch to Spanish
funderen:
-
funderen (baseren)
-
funderen (grondvesten; gronden)
-
funderen (onderheien; onderbouwen)
Conjugations for funderen:
o.t.t.
- fundeer
- fundeert
- fundeert
- funderen
- funderen
- funderen
o.v.t.
- fundeerde
- fundeerde
- fundeerde
- fundeerden
- fundeerden
- fundeerden
v.t.t.
- heb gefundeerd
- hebt gefundeerd
- heeft gefundeerd
- hebben gefundeerd
- hebben gefundeerd
- hebben gefundeerd
v.v.t.
- had gefundeerd
- had gefundeerd
- had gefundeerd
- hadden gefundeerd
- hadden gefundeerd
- hadden gefundeerd
o.t.t.t.
- zal funderen
- zult funderen
- zal funderen
- zullen funderen
- zullen funderen
- zullen funderen
o.v.t.t.
- zou funderen
- zou funderen
- zou funderen
- zouden funderen
- zouden funderen
- zouden funderen
en verder
- is gefundeerd
- zijn gefundeerd
diversen
- fundeer!
- fundeert!
- gefundeerd
- funderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for funderen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
basar | funderen; onderbouwen; onderheien | begronden |
basar en | baseren; funderen | aarden; gronden |
fundamentar | funderen; onderbouwen; onderheien | aarden; gronden |
fundar | funderen; gronden; grondvesten; onderbouwen; onderheien | aarden; arrangeren; begronden; bouwen; construeren; gronden; iets op touw zetten; initiëren; instellen; invoeren; koloniseren; op gang brengen; oprichten; regelen; settelen; stichten; vestigen |