Dutch
Detailed Translations for generaliseren from Dutch to Spanish
generaliseren:
-
generaliseren (globaliseren; veralgemenen; veralgemeniseren)
Conjugations for generaliseren:
o.t.t.
- generaliseer
- generaliseert
- generaliseert
- generaliseren
- generaliseren
- generaliseren
o.v.t.
- generaliseerde
- generaliseerde
- generaliseerde
- generaliseerden
- generaliseerden
- generaliseerden
v.t.t.
- heb gegeneraliseerd
- hebt gegeneraliseerd
- heeft gegeneraliseerd
- hebben gegeneraliseerd
- hebben gegeneraliseerd
- hebben gegeneraliseerd
v.v.t.
- had gegeneraliseerd
- had gegeneraliseerd
- had gegeneraliseerd
- hadden gegeneraliseerd
- hadden gegeneraliseerd
- hadden gegeneraliseerd
o.t.t.t.
- zal generaliseren
- zult generaliseren
- zal generaliseren
- zullen generaliseren
- zullen generaliseren
- zullen generaliseren
o.v.t.t.
- zou generaliseren
- zou generaliseren
- zou generaliseren
- zouden generaliseren
- zouden generaliseren
- zouden generaliseren
en verder
- is gegeneraliseerd
- zijn gegeneraliseerd
diversen
- generaliseer!
- generaliseert!
- gegeneraliseerd
- generaliserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for generaliseren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
generalizar | generaliseren; globaliseren; veralgemenen; veralgemeniseren | |
generalizarse | generaliseren; globaliseren; veralgemenen; veralgemeniseren |
Wiktionary Translations for generaliseren:
generaliseren
verb
-
over één kam scheren, geen onderscheid maken
- generaliseren → generalizar