Dutch

Detailed Translations for heer from Dutch to Spanish

heer:

heer [de ~ (m)] nomen

  1. de heer (heerser; soeverein; machthebber)
    el señor; el caballero; el maestro; el hombre; el dueño; el rey; el soberano; el profesor; el docente
  2. de heer (God; Almachtige; opperwezen; Schepper)
    el Nuestro Señor; el Dios; el Todopoderoso; el Creador

Translation Matrix for heer:

NounRelated TranslationsOther Translations
Creador Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen
Dios Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen God; Here; almachtige; hemelheer; hemelvader; schepper
Nuestro Señor Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen God; almachtige; hemelheer; hemelvader
Todopoderoso Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen
caballero heer; heerser; machthebber; soeverein functionaris; gast; gozer; heerschap; jonker; jonkheer; kerel; knakker; knul; landjonker; man; officier; paardrijder; ridder; rijder; ruiter; stafmedewerker; sujet; vent
docente heer; heerser; machthebber; soeverein docent; instructeur; leerkracht; leermeester; leraar; meester; onderwijzer; pedant; schoolmeester
dueño heer; heerser; machthebber; soeverein conciërge; huurbaas; jonker; jonkheer; landjonker; portier; verhuurder
hombre heer; heerser; machthebber; soeverein gast; goser; gozer; heerschap; iemand; individu; kerel; knakker; knul; man; manspersoon; mens; mensenkind; persoon; sterveling; sujet; vent; wezen
maestro heer; heerser; machthebber; soeverein baas; docent; instructeur; jurist; leerkracht; leermeester; leraar; leraar op basisschool; maestro; magister; meerdere; meester; meester in de rechten; oefenmeester; onderwijskracht; onderwijzer; opleider; patroon; pedant; schoolmeester; superieur
profesor heer; heerser; machthebber; soeverein docent; instructeur; leerkracht; leermeester; leraar; meester; onderwijzer; pedant; schoolmeester
rey heer; heerser; machthebber; soeverein heerser; jonker; jonkheer; koning; landjonker; monarch; soeverein; vorst
señor heer; heerser; machthebber; soeverein gast; gozer; heerschap; kerel; knakker; knul; landjonker; man; meneer; mijnheer; sujet; vent
soberano heer; heerser; machthebber; soeverein alleenheerser; autoriteiten; gezag; gezaghebbers; gouverneur; heerschap; heerser; jonker; jonkheer; koning; landjonker; landvoogd; monarch; overheerser; overweldiger; regent; rijksbestuurder; soeverein; stadhouder; sujet; vent; vorst
- man; meneer; mijnheer
ModifierRelated TranslationsOther Translations
docente onderwijzend
soberano aanzienlijk; aristocratisch; deftig; gedistingeerd; koninklijk; royaal; soeverein; vooraanstaand; voornaam; vorstelijk

Related Words for "heer":


Synonyms for "heer":


Antonyms for "heer":


Related Definitions for "heer":

  1. deftige beschaafde man1
    • onze Ahmed is een echte heer1
  2. god1
    • zij baden tot de heer1
  3. wie de baas is1
    • de heer des huizes bepaalt of de televisie aan gaat1
  4. mannelijke volwassen persoon1
    • geachte dames en heren1

Wiktionary Translations for heer:


Cross Translation:
FromToVia
heer fuerzas armadas armed forces — the military forces of a nation
heer caballero gentleman — man of breeding
heer rey king — a playing card with the image of a king in it
heer castellano lord — master of a household
heer varón; hombre man — adult male human
heer señor monsieurapostrophe permettant de s’adresser de façon polie à un homme (un client, un professeur, un passant, etc.).

Related Translations for heer