Summary


Dutch

Detailed Translations for herder from Dutch to Spanish

herder:

herder [de ~ (m)] nomen

  1. de herder
    el cura; el clérigo; el pastor; el párroco; el eclesiástico; el guía espiritual

herder [de ~] nomen

  1. de herder (veehoeder)
    el pastor

Translation Matrix for herder:

NounRelated TranslationsOther Translations
clérigo herder zielzorger
cura herder broeder; frater; kloosterling; monnik; pastor; predikant; verkondiger; zielzorger
eclesiástico herder bedienaar van de godsdienst; broeder; geestelijk herder; geestelijke; hoeder; pastoor; zielzorger
guía espiritual herder bedienaar van de godsdienst; broeder; geestelijk herder; geestelijke; hoeder; pastoor; zielzorger
pastor herder; veehoeder bedienaar van de godsdienst; broeder; dominee; geestelijk herder; geestelijke; herdersjongen; hoeder; pastoor; pastor; predikant; prediker; schapenhoeder; scheper; veehoeder; verkondiger; voorganger; zielzorger
párroco herder pastor; predikant; verkondiger; zielzorger
ModifierRelated TranslationsOther Translations
eclesiástico geestelijk; gelovig; godsdienstig; godvruchtig; kerkelijk; religieus; vroom

Related Words for "herder":

  • herders, herdertje

Wiktionary Translations for herder:


Cross Translation:
FromToVia
herder pastor HirteLandwirtschaft: Besitzer und Hüter einer Tierherde
herder pastor; ovejero shepherd — a person who tends sheep
herder pastor; dómine; pastor protestante pasteurberger ; pâtre. — note Dans cette acception, il ne se dit guère qu’en parlant des peuples anciens et dans le style poétique.
herder pastor pâtre — éleva|fr Celui qui garde, qui fait paître des troupeaux de bœufs, de vaches, de chèvres, etc.

Related Translations for herder