Dutch

Detailed Translations for hinder from Dutch to Spanish

hinder:

hinder [de ~ (m)] nomen

  1. de hinder (overlast)
    la molestia
  2. de hinder (bemoeilijking)
    la molestia; la obstrucción
  3. de hinder (overlast; soesa; moeite; last)
    la molestia; la incomodidad; la molestias; el jaleo; el estorbo
  4. de hinder (overlast; ergernis)
    la calamidad; la molestia; el pesado; la pesada; el fastidio; la bromista; la irritación; la persona maliciosa
  5. de hinder

Translation Matrix for hinder:

NounRelated TranslationsOther Translations
bromista ergernis; hinder; overlast agonie; boef; deugniet; fopper; galgenbrok; galgentronie; grapjas; grappenmaker; grief; guit; komiek; kwelling; lolbroek; nood; olijkerd; paljas; rakker; schalk; snaak; stinkerd; torment; verschrikking
calamidad ergernis; hinder; overlast agonie; catastrofe; epidemie; farce; grief; kwelling; nood; pest; plaag; ramp; schertsvertoning; torment; verschrikking
estorbo hinder; last; moeite; overlast; soesa allegaartje; belemmering; beletsel; geharrewar; gelazer; hindernis; klip; mengelmoes; narigheid; obstakel; obstructie; samenraapsel; trammelant; verhindering
fastidio ergernis; hinder; overlast gepest; geplaag; pesterij
incomodidad hinder; last; moeite; overlast; soesa bedeesdheid; gegeneerdheid; geslotenheid; gêne; kwaal; misnoegen; onaangenaamheid; onbehaaglijkheid; onbehagen; ongemak; ongerief; onmin; ontevredenheid; onvrede; schroom; schuwheid; slepende ziekte; stoornis; timiditeit; verlegenheid
irritación ergernis; hinder; overlast aanstoot; boosheid; ergernis; gegriefdheid; geprikkeldheid; geraaktheid; irritatie; knorrigheid; korzeligheid; kregelheid; lichtgeraaktheid; misnoegen; prikkelbaarheid; verstoordheid; wrevel
jaleo hinder; last; moeite; overlast; soesa drukte; gedoe; gedram; gedrang; geharrewar; geluid; getob; gezanik; gezeur; omhaal; rommelig gedoe; rumoer; toeloop; toevloed
molestia bemoeilijking; ergernis; hinder; last; moeite; overlast; soesa allegaartje; beslommering; breidel; gedonderjaag; geharrewar; gelazer; geravot; gestoei; kwaal; mengelmoes; misnoegen; narigheid; onaangenaamheid; onbehaaglijkheid; onbehagen; ongemak; ongerief; ontevredenheid; onvrede; samenraapsel; slepende ziekte; stoeierij; stoeipartij; stoornis; trammelant
molestias hinder; last; moeite; overlast; soesa gelazer; narigheden; narigheid; ongemak; ongemakken; ongerief; ongerieven; problemen; ramp; rampspoed; trammelant
obstrucción bemoeilijking; hinder afsluiting; barricade; belemmering; constipatie; hindernis; hinderpaal; obstructie; stagnatie; stremming; stuklopen; stuwing; vastlopen; verhindering; versperring; verstopping; verstoptheid; verzwaring
persona maliciosa ergernis; hinder; overlast
pesada ergernis; hinder; overlast agonie; grief; kwelling; nood; torment; verschrikking
pesado ergernis; hinder; overlast chagrijn; druiloortje; etter; etterbak; galbak; hinderlijk persoon; lastpak; lastpost; spelbreker
OtherRelated TranslationsOther Translations
agente nocivo hinder
ModifierRelated TranslationsOther Translations
pesado afgezaagd; beklagend; bezwaarlijk; corpulent; dik; eentonig; ellendig; ergerlijk; fantastisch; flauw; formidabel; geweldig; gezet; irritant; jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagerig; langdraadig; langwijlig; lastig; lijvig; lijzig; log; lomp; loom; machtig; melig; met bezwaren; met een groot gewicht; moeilijk verteerbaar; monotoon; negatief; onsierlijk van gedaante; plomp; prachtig; rot; saai; slaapverwekkend; slecht verteerbaar; stomvervelend; vervelend; vetlijvig; voortvarend; zeurderig; zwaar; zwaarlijvig

Related Words for "hinder":


Wiktionary Translations for hinder:


Cross Translation:
FromToVia
hinder apuro; estorbo; turbación; perplejidad embarras — Ce qui embarrasse ou résultat de l’action d’embarrasser.

hinder form of hinderen:

hinderen verb (hinder, hindert, hinderde, hinderden, gehinderd)

  1. hinderen (storen; onmogelijk maken)
  2. hinderen (onmogelijk maken; storen)
  3. hinderen (tegenwerken; moeilijk maken)

Conjugations for hinderen:

o.t.t.
  1. hinder
  2. hindert
  3. hindert
  4. hinderen
  5. hinderen
  6. hinderen
o.v.t.
  1. hinderde
  2. hinderde
  3. hinderde
  4. hinderden
  5. hinderden
  6. hinderden
v.t.t.
  1. heb gehinderd
  2. hebt gehinderd
  3. heeft gehinderd
  4. hebben gehinderd
  5. hebben gehinderd
  6. hebben gehinderd
v.v.t.
  1. had gehinderd
  2. had gehinderd
  3. had gehinderd
  4. hadden gehinderd
  5. hadden gehinderd
  6. hadden gehinderd
o.t.t.t.
  1. zal hinderen
  2. zult hinderen
  3. zal hinderen
  4. zullen hinderen
  5. zullen hinderen
  6. zullen hinderen
o.v.t.t.
  1. zou hinderen
  2. zou hinderen
  3. zou hinderen
  4. zouden hinderen
  5. zouden hinderen
  6. zouden hinderen
en verder
  1. ben gehinderd
  2. bent gehinderd
  3. is gehinderd
  4. zijn gehinderd
  5. zijn gehinderd
  6. zijn gehinderd
diversen
  1. hinder!
  2. hindert!
  3. gehinderd
  4. hinderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for hinderen:

NounRelated TranslationsOther Translations
dificultar belemmeren; beperken
estorbar belemmeren; beperken
impedir afhouden; beletten; weerhouden
VerbRelated TranslationsOther Translations
complicar hinderen; moeilijk maken; tegenwerken bemoeilijken; lastig maken; moeilijker maken; verwikkelen; zwaarder maken
complicarse hinderen; moeilijk maken; tegenwerken compliceren; ingewikkeld maken; moeilijk maken
desbaratar hinderen; onmogelijk maken; storen doen mislukken; een stokje steken voor; onmogelijk maken; verhinderen; verijdelen
dificultar hinderen; onmogelijk maken; storen bemoeilijken; dwarsbomen; dwarsliggen; lastig maken; moeilijker maken; onmogelijk maken; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; verhinderen; weerstreven; zwaarder maken
estorbar hinderen; onmogelijk maken; storen bemoeilijken; dwarsbomen; dwarsliggen; kwaad doen; moeilijker maken; nadelig zijn; onmogelijk maken; schaden; tegenwerken; verhinderen; zwaarder maken
frustrar hinderen; onmogelijk maken; storen afvallen; benadelen; doen mislukken; duperen; een stokje steken voor; frustreren; laten zakken; onmogelijk maken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen; verhinderen; verijdelen
impedir hinderen; onmogelijk maken; storen afhouden; belemmeren; beletten; ervanaf houden; onmogelijk maken; verhinderen; verijdelen; voorkomen; voorkómen; weerhouden
importunar hinderen; onmogelijk maken; storen aanleiding geven tot; onmogelijk maken; ontrieven; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken; verhinderen; zemelen

Related Words for "hinderen":


Antonyms for "hinderen":


Related Definitions for "hinderen":

  1. hem last bezorgen1
    • hij hinderde mij bij het lezen1

Wiktionary Translations for hinderen:

hinderen
verb
  1. (overgankelijk) de voortgang verstoren

Cross Translation:
FromToVia
hinderen entorpecer; impedir; estorbar hinder — to delay or impede movement
hinderen estorbar; dificultar; obstar; impedir hinder — to make a task difficult
hinderen impedir impede — to get in the way of; to hinder
hinderen molestar; estorbar; dificultar; perturbar déranger — Traductions à trier suivant le sens
hinderen molestar; estorbar; dificultar; perturbar gêner — Causer de la gêne

Related Translations for hinder