Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. hond:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for honden from Dutch to Spanish

hond:

hond [de ~ (m)] nomen

  1. de hond (hondje)
    el perro; el alano; el perrito
  2. de hond (schoft; klootzak; schobbejak; )
    el granuja; el bellaco

Translation Matrix for hond:

NounRelated TranslationsOther Translations
alano hond; hondje
bellaco eikel; hond; klootzak; lul; schobbejak; schoelje; schoft; smeerlap landloper; vagebond; zwerver
granuja eikel; hond; klootzak; lul; schobbejak; schoelje; schoft; smeerlap bandiet; bengel; boef; boefje; boerenkinkel; boosdoener; booswicht; deugniet; fielt; heikneuter; hork; hufter; jongens; kinkel; klootzak; kwajongen; lomperd; oetlul; ondeugd; onverlaat; picaro; proleet; rakkers; rekel; schavuit; schelm; schobbejak; schoelje; schoft; schurk; slechtaard; smeerlap; smiecht; smiek; snoodaard; sodemieter; stouterd; vlegel
perrito hond; hondje hondje; puppie
perro hond; hondje

Related Words for "hond":


Related Definitions for "hond":

  1. huisdier dat kan blaffen1
    • veel mensen in Nederland hebben een hond1

Wiktionary Translations for hond:


Cross Translation:
FromToVia
hond perro dog — animal
hond perro Hund — dem Menschen verbundenes, wachsames Haustier, in zahlreichen Rassen gezüchtet
hond perro; can chien — Mammifère carnivore