Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. huishouden:


Dutch

Detailed Translations for huishoud from Dutch to Spanish

huishouden:

huishouden [het ~] nomen

  1. het huishouden (huishouding)
    el gobierno de la casa; el menaje; la economía familiar
  2. het huishouden
    el hogar

Translation Matrix for huishouden:

NounRelated TranslationsOther Translations
economía familiar huishouden; huishouding
gobierno de la casa huishouden; huishouding
hogar huishouden asiel; eigen haard; fornuis; haard; haardstede; haardstee; hospitium; kookkachel; opvangcentrum; stookgelegenheid; stookinrichting; stookplaats; vuurhaard; woonplaats
menaje huishouden; huishouding ameublement; het overzien; inventaris; meubelen; meubels; meubilair; meubilering; overzicht

Related Words for "huishouden":

  • huishoudens, huishoudentje, huishoudentjes

Synonyms for "huishouden":


Related Definitions for "huishouden":

  1. al het werk dat in huis gedaan moet worden1
    • zijn vrouw zorgt voor het huishouden1
  2. bewoners van een huis, gezin1
    • het is een rommelig huishouden bij die studenten1