Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. ingeroepen:
  2. inroepen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ingeroepen from Dutch to Spanish

ingeroepen:

ingeroepen adj

  1. ingeroepen

Translation Matrix for ingeroepen:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
apelado ingeroepen beroepen
llamado ingeroepen aangeroepen; bij naam; bij zijn naam noemend; geheten; genaamd; genoemd; getiteld; gezegd; kwasi; opgebeld; pseudo-; quasi; vermeend; verondersteld; verwoord; wat men noemt; zogenaamde

Related Words for "ingeroepen":

  • ingeroepene

ingeroepen form of inroepen:

inroepen verb (roep in, roept in, riep in, riepen in, ingeroepen)

  1. inroepen (aanroepen; inviteren)
  2. inroepen

Conjugations for inroepen:

o.t.t.
  1. roep in
  2. roept in
  3. roept in
  4. roepen in
  5. roepen in
  6. roepen in
o.v.t.
  1. riep in
  2. riep in
  3. riep in
  4. riepen in
  5. riepen in
  6. riepen in
v.t.t.
  1. heb ingeroepen
  2. hebt ingeroepen
  3. heeft ingeroepen
  4. hebben ingeroepen
  5. hebben ingeroepen
  6. hebben ingeroepen
v.v.t.
  1. had ingeroepen
  2. had ingeroepen
  3. had ingeroepen
  4. hadden ingeroepen
  5. hadden ingeroepen
  6. hadden ingeroepen
o.t.t.t.
  1. zal inroepen
  2. zult inroepen
  3. zal inroepen
  4. zullen inroepen
  5. zullen inroepen
  6. zullen inroepen
o.v.t.t.
  1. zou inroepen
  2. zou inroepen
  3. zou inroepen
  4. zouden inroepen
  5. zouden inroepen
  6. zouden inroepen
en verder
  1. ben ingeroepen
  2. bent ingeroepen
  3. is ingeroepen
  4. zijn ingeroepen
  5. zijn ingeroepen
  6. zijn ingeroepen
diversen
  1. roep in!
  2. roept in!
  3. ingeroepen
  4. inroepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inroepen:

NounRelated TranslationsOther Translations
llamar aanbellen; bellen; wegroepen
VerbRelated TranslationsOther Translations
apelar inroepen appelleren; appèl aantekenen
invocar aanroepen; inroepen; inviteren
llamar aanroepen; inroepen; inviteren aanbellen; aanroepen; aanschrijven; aanzeggen; bellen; benoemen; bestempelen; betitelen; door de telefoon praten; een naam geven; erbij halen; erbij roepen; erbij zeggen; iemand opbellen; kennis geven; konde doen; laten komen; noemen; ontbieden; opbellen; oproepen; sommeren; telefoneren; telefoontje plegen; tevoorschijn roepen; vermelden; vernoemen
reclutar aanroepen; inroepen; inviteren aannemen; aantrekken; aanwerven; in dienst nemen; inhuren; ontbieden; oproepen; rekruteren; ronselen; sommeren; werven
recurrir a aanroepen; inroepen; inviteren
someterse a inroepen

Wiktionary Translations for inroepen:


Cross Translation:
FromToVia
inroepen apelar; invocar anrufen — (transitiv) jemanden bitten, sich als Helfer, Vermittler oder dergleichen entscheidend in etwas einzuschalten/auf etwas Einfluss zu nehmen
inroepen preguntar; pedir demander — Indiquer à quelqu’un par des paroles, par un écrit ou tout autre moyen ce qu’on désire obtenir de lui.
inroepen rezar; orar; pedir; rogar prieradorer la divinité en lui demander une grâce, en la remercier d’une grâce.