Dutch

Detailed Translations for inzakken from Dutch to Spanish

inzakken:

Conjugations for inzakken:

o.t.t.
  1. zak in
  2. zakt in
  3. zakt in
  4. zakken in
  5. zakken in
  6. zakken in
o.v.t.
  1. zakte in
  2. zakte in
  3. zakte in
  4. zakten in
  5. zakten in
  6. zakten in
v.t.t.
  1. ben ingezakt
  2. bent ingezakt
  3. is ingezakt
  4. zijn ingezakt
  5. zijn ingezakt
  6. zijn ingezakt
v.v.t.
  1. was ingezakt
  2. was ingezakt
  3. was ingezakt
  4. waren ingezakt
  5. waren ingezakt
  6. waren ingezakt
o.t.t.t.
  1. zal inzakken
  2. zult inzakken
  3. zal inzakken
  4. zullen inzakken
  5. zullen inzakken
  6. zullen inzakken
o.v.t.t.
  1. zou inzakken
  2. zou inzakken
  3. zou inzakken
  4. zouden inzakken
  5. zouden inzakken
  6. zouden inzakken
diversen
  1. zak in!
  2. zakt in!
  3. ingezakt
  4. inzakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inzakken [znw.] nomen

  1. inzakken (sterk in waarde dalen; kelderen; terugvallen)
    el irse a pique; el hundirse

Translation Matrix for inzakken:

NounRelated TranslationsOther Translations
derrumbarse tuimelen; vallen
hundirse inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen wegzakken
irse a pique inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen
VerbRelated TranslationsOther Translations
bajar los precios in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken; sterk afnemen; teruglopen; vallen ineenstorten; instorten; wegzakken; zakken in
caerse inzakken; sterk afnemen; teruglopen; vallen afknappen; buitelen; doordringen; duikelen; er vanaf breken; eraf vallen; imploderen; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; naar beneden storten; naar beneden vallen; neerstorten; neervallen; omgooien; omkiepen; omkieperen; omlaagstorten; omlaagvallen; omvergooien; omverwerpen; omwerpen; op de grond vallen; penetreren; vallen
derrumbarse inzakken; sterk afnemen; teruglopen; vallen afknappen; begeven; bezwijken; doen neerstorten; doordringen; er vanaf breken; flippen; imploderen; in elkaar storten; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; kelderen; neerploffen; neerstorten; omlaagstorten; ondergaan; penetreren; ploffen; sterk in waarde dalen; te gronde gaan; ten gronde gaan; vallen; vergaan; verkommeren; vervallen; zakken
desmoronarse in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken afkalven; begeven; flippen; ineenstorten; instorten; vergaan; verkommeren; vervallen
hundirse inzakken; sterk afnemen; teruglopen; vallen afknappen; afkoelen; bekoelen; doorbuigen; doorleven; doorstaan; doorzakken; er vanaf breken; gaan hangen; ineenzakken; ineenzijgen; kelderen; koel worden; luwen; naar de vijand overlopen; omlaagstorten; tot bedaren komen; uitwoeden; uitzakken; vallen; verdragen; verduren; verflauwen; vergaan; verkommeren; verteren; vervallen; verzakken; wegsterven; wegzakken; zakken; zakken in; zich storten
irse a pique afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; vervallen; wegglijden; wegzakken; wegzinken; zakken in
sufrir un ataque nervioso in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken ineenstorten; instorten
sufrir un bache in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken
venirse abajo in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken buitelen; duikelen; imploderen; ineenstorten; instorten; naar beneden storten; neerstorten; omlaagstorten; sodemieteren; vallen

Wiktionary Translations for inzakken:


Cross Translation:
FromToVia
inzakken desplomarse flop — to fall heavily, because lacking energy