Dutch

Detailed Translations for jubilerend from Dutch to Spanish

jubilerend:

jubilerend adj

  1. jubilerend

Translation Matrix for jubilerend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
conmemorativo jubilerend

jubileren:

Conjugations for jubileren:

o.t.t.
  1. jubileer
  2. jubileert
  3. jubileert
  4. jubileren
  5. jubileeren
  6. jubileren
o.v.t.
  1. jubileerde
  2. jubileerde
  3. jubileerde
  4. jubileerden
  5. jubileerden
  6. jubileerden
v.t.t.
  1. ben gejubileerd
  2. bent gejubileerd
  3. is gejubileerd
  4. zijn gejubileerd
  5. zijn gejubileerd
  6. zijn gejubileerd
v.v.t.
  1. was gejubileerd
  2. was gejubileerd
  3. was gejubileerd
  4. waren gejubileerd
  5. waren gejubileerd
  6. waren gejubileerd
o.t.t.t.
  1. zal jubileren
  2. zult jubileren
  3. zal jubileren
  4. zullen jubileren
  5. zullen jubileren
  6. zullen jubileren
o.v.t.t.
  1. zou jubileren
  2. zou jubileren
  3. zou jubileren
  4. zouden jubileren
  5. zouden jubileren
  6. zouden jubileren
en verder
  1. heb gejubileerd
  2. hebt gejubileerd
  3. heeft gejubileerd
  4. hebben gejubileerd
  5. hebben gejubileerd
  6. hebben gejubileerd
diversen
  1. jubileer!
  2. jubileert!
  3. gejubileerd
  4. jubilerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for jubileren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
celebrar un aniversario jubileren
celebrar una conmemoración jubileren
celebrar una fiesta conmemorativa jubileren
conmemorar jubileren afwegen; beschouwen; celebreren; een jubileum meemaken; feesten; feestvieren; gedenken; herdenken; memoriseren; onthouden; overdenken; overwegen; terughalen; terugroepen; vieren