Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. kan:
  2. kunnen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for kan from Dutch to Spanish

kan:

kan [de ~ (m)] nomen

  1. de kan (schenkkan)
    el cántaro; el jarro

Translation Matrix for kan:

NounRelated TranslationsOther Translations
cántaro kan; schenkkan kruikje
jarro kan; schenkkan karaf; kruik; kruikje; lampetkan; lampetkom; stopfles

Related Words for "kan":


Wiktionary Translations for kan:


Cross Translation:
FromToVia
kan lata can — a more or less cylindrical vessel for liquids
kan jarra jug — serving vessel
kan jarra jug — amount a jug can hold
kan bidón Kanister — verschließbarer Behälter, meist aus Blech, Plastik, der zum Transport und Aufbewahren von Flüssigkeiten (Wasser, Öl, Treibstoff) benutzt wird
kan pote; vaso; vasija; recipiente; olla potvase de terre ou de métal servant à divers usages.

kunnen:

kunnen verb (kan, kunt, kon, konden, gekund)

  1. kunnen (in staat zijn; vermogen)

Conjugations for kunnen:

o.t.t.
  1. kan
  2. kunt
  3. kan
  4. kunnen
  5. kunnen
  6. kunnen
o.v.t.
  1. kon
  2. kon
  3. kon
  4. konden
  5. konden
  6. konden
v.t.t.
  1. heb gekund
  2. hebt gekund
  3. heeft gekund
  4. hebben gekund
  5. hebben gekund
  6. hebben gekund
v.v.t.
  1. had gekund
  2. had gekund
  3. had gekund
  4. hadden gekund
  5. hadden gekund
  6. hadden gekund
o.t.t.t.
  1. zal kunnen
  2. zult kunnen
  3. zal kunnen
  4. zullen kunnen
  5. zullen kunnen
  6. zullen kunnen
o.v.t.t.
  1. zou kunnen
  2. zou kunnen
  3. zou kunnen
  4. zouden kunnen
  5. zouden kunnen
  6. zouden kunnen
diversen
  1. kan!
  2. kunt!
  3. gekund
  4. kunnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kunnen:

NounRelated TranslationsOther Translations
saber handigheid; kneep; kunde; kundigheid; kunst; toer; truc
VerbRelated TranslationsOther Translations
saber in staat zijn; kunnen; vermogen gunnen; iets toekennen; kennen; ondervragen; op de hoogte zijn; overhoren; toebedelen; toekennen; toewijzen; uithoren; uitvragen; verhoren; weten
ser capaz in staat zijn; kunnen; vermogen

Related Definitions for "kunnen":

  1. mogelijk zijn1
    • dat glas kan niet stuk1
  2. in staat zijn het te doen1
    • zij kan mooi tekenen1
  3. mogen1
    • je kunt wel gaan1

Wiktionary Translations for kunnen:

kunnen
verb
  1. in staat zijn

Cross Translation:
FromToVia
kunnen poder be able to — have ability to
kunnen poder can — to be able
kunnen saber; poder können — etwas zu tun vermögen
kunnen poder pouvoir — Être capable, avoir la faculté, être en état de