Summary


Dutch

Detailed Translations for klimmend from Dutch to Spanish

klimmend:


klimmend form of klimmen:

klimmen verb (klim, klimt, klom, klommen, geklommen)

  1. klimmen (omhoogklimmen)
  2. klimmen (omhoogklimmen; stijgen; omhoog gaan; omhoogstijgen)

Conjugations for klimmen:

o.t.t.
  1. klim
  2. klimt
  3. klimt
  4. klimmen
  5. klimmen
  6. klimmen
o.v.t.
  1. klom
  2. klom
  3. klom
  4. klommen
  5. klommen
  6. klommen
v.t.t.
  1. ben geklommen
  2. bent geklommen
  3. is geklommen
  4. zijn geklommen
  5. zijn geklommen
  6. zijn geklommen
v.v.t.
  1. was geklommen
  2. was geklommen
  3. was geklommen
  4. waren geklommen
  5. waren geklommen
  6. waren geklommen
o.t.t.t.
  1. zal klimmen
  2. zult klimmen
  3. zal klimmen
  4. zullen klimmen
  5. zullen klimmen
  6. zullen klimmen
o.v.t.t.
  1. zou klimmen
  2. zou klimmen
  3. zou klimmen
  4. zouden klimmen
  5. zouden klimmen
  6. zouden klimmen
en verder
  1. heb geklommen
  2. hebt geklommen
  3. heeft geklommen
  4. hebben geklommen
  5. hebben geklommen
  6. hebben geklommen
diversen
  1. klim!
  2. klimt!
  3. geklommen
  4. klimmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

klimmen [znw.] nomen

  1. klimmen (opstijgen; stijging; stijgen; omhoogkomen)
    el alza; el aumento; el crecimiento; el incremento; el despegue

Translation Matrix for klimmen:

NounRelated TranslationsOther Translations
alza klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging opstijging
aumento klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging aangroei; aanvulling; aanwas; aanwinst; bijbetaling; cumuleren; expansie; gezwel; groei; groter worden; knobbel; opaarden; opeenhopen; ophopen; opstapelen; stapelen; stijging; toename; toename voorraad; toeneming; tumor; uitbreiding; uitvergroting; uitzetting; vergroting; verhogen; verhogen van de waarde; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking
crecimiento klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging aangroei; aanwas; aanwinst; bloei; bloeiperiode; expansie; gezwel; groei; groter worden; knobbel; ontplooiing; ontwikkeling; opbloei; stijging; toename; toeneming; tot bloei komen; tumor; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking; vooruitgang; vordering; wasdom
despegue klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging opstijging
incremento klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging aangroei; aanwas; aanwinst; expansie; groei; groter worden; stijging; toename; toeneming; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking; vooruitgang; vordering
VerbRelated TranslationsOther Translations
ascender klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; opklauteren; opklimmen; stijgen aanwassen; beklimmen; bevorderd worden; bovenkomen; de hoogte ingaan; hoger worden; hogerop komen; in de lucht omhoogstijgen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogkomen; omhoogstijgen; oprijzen; opstijgen; opvliegen; opwaarts gaan; rijzen; stijgen; zich opwerken
ir subiendo klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; opklauteren; opklimmen; stijgen beklimmen
subir escalando klimmen; omhoogklimmen
OtherRelated TranslationsOther Translations
aumento sprong; stijging

Related Words for "klimmen":


Synonyms for "klimmen":


Related Definitions for "klimmen":

  1. op handen en voeten naar beneden of naar boven gaan1
    • de aap klom in de boom1

Wiktionary Translations for klimmen:


Cross Translation:
FromToVia
klimmen subir; escalar climb — to ascend, to go up
klimmen escalar besteigen — sich zu einem hochgelegenen oder erhöhten Ort begeben
klimmen escalar klettern — zu einem hochgelegenen Ort hinaufsteigen oder heruntersteigen
klimmen trepar gravir — Monter avec effort.
klimmen trepar grimpergravir, monter en s’agrippant.