Dutch

Detailed Translations for knobbels from Dutch to Spanish

knobbels:

knobbels [de ~] nomen, plural

  1. de knobbels (bobbels)
    el bollos; el bultos

Translation Matrix for knobbels:

NounRelated TranslationsOther Translations
bollos bobbels; knobbels
bultos bobbels; knobbels

Related Words for "knobbels":


knobbel:

knobbel [de ~ (m)] nomen

  1. de knobbel (buil; bobbel; bult)
    la roncha; el bulto
  2. de knobbel (talent; capaciteit; bekwaamheid; )
    el talento; la dádiva; el genio; la persona con talento; la capacidad; la genialidad
  3. de knobbel (knoest; kwast)
    la hinchazón; el nudo; el bulto; el bollo; la brocha; la borla
  4. de knobbel (tumor; gezwel)
    el crecimiento; el bollo; el tumor; el bulto; el aumento; la ampliación; el agrandamiento

Translation Matrix for knobbel:

NounRelated TranslationsOther Translations
agrandamiento gezwel; knobbel; tumor het groter worden; uitvergroting; uitzetten; vergroting; wijd worden
ampliación gezwel; knobbel; tumor aanbouw; aanvulling; expansie; groei; het groter worden; schaalvergroting; toename; uitbouw; uitbreiding; uitvergroting; uitzetten; uitzetting; vergroting; wijd worden
aumento gezwel; knobbel; tumor aangroei; aanvulling; aanwas; aanwinst; bijbetaling; cumuleren; expansie; groei; groter worden; klimmen; omhoogkomen; opaarden; opeenhopen; ophopen; opstapelen; opstijgen; stapelen; stijgen; stijging; toename; toename voorraad; toeneming; uitbreiding; uitvergroting; uitzetting; vergroting; verhogen; verhogen van de waarde; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking
bollo gezwel; knobbel; knoest; kwast; tumor bal; bluts; bobbel; bol wol; bolling; broodje; buil; bult; deuk; harses; instulping; kadetje; kleine punt; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; puntje; zwelling
borla knobbel; knoest; kwast gek; hansworst; kwast; kwibus; nar; zot
brocha knobbel; knoest; kwast gek; hansworst; kwast; kwibus; nar; schilderskwast; verfkwast; zot
bulto bobbel; buil; bult; gezwel; knobbel; knoest; kwast; tumor baal; bobbel; bochel; bolling; buil; bult; hobbeling; kneuswond; kneuzing; letsel; moot; opgezwollen plek; opzetting; pak; plak; pukkel; rugzak; tranche; uitpuiling; uitstulping; zwelling
capacidad aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; knobbel; kundigheid; scherpzinnigheid; talent; vernuft bekwaamheid; capabelheid; capaciteit; competentie; draagkracht; draagvermogen; geschiktheid; grootte in de ruimte; inhoud; inhoudsruimte; kracht; kwaliteit; laadvermogen; macht; omvatte ruimte; ter zake kundigheid; vermogen; volume; wat ergens in zit
crecimiento gezwel; knobbel; tumor aangroei; aanwas; aanwinst; bloei; bloeiperiode; expansie; groei; groter worden; klimmen; omhoogkomen; ontplooiing; ontwikkeling; opbloei; opstijgen; stijgen; stijging; toename; toeneming; tot bloei komen; uitbreiding; verhoging; vermedevuldigen; vermeerdering; versterking; vooruitgang; vordering; wasdom
dádiva aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; knobbel; kundigheid; scherpzinnigheid; talent; vernuft
genialidad aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; knobbel; kundigheid; scherpzinnigheid; talent; vernuft brein; denkvermogen; geest; genialiteit; hersens; vernuft; verstand; vindingrijk vernuft
genio aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; knobbel; kundigheid; scherpzinnigheid; talent; vernuft brein; denkvermogen; duivelskunstenaar; duizendkunstenaar; geest; geniaal persoon; genialiteit; genie; geniekorps; hersens; hoogvlieger; intelligentie; vernuft; verstand; vindingrijk vernuft
hinchazón knobbel; knoest; kwast aangroei; aanwas; bobbel; bolling; buil; bult; declamatie; dikte; gezwollenheid; holle hoogdravendheid; kneuswond; kneuzing; letsel; opgeblazenheid; opgezetheid; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; steenpuist; uitdijen; uitdijing; verdikking; zwelling
nudo knobbel; knoest; kwast afdeling; departement; detachement; gewricht; schuifknoop; sectie; strik; tak; verbinding van beenderen
persona con talento aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; knobbel; kundigheid; scherpzinnigheid; talent; vernuft geniaal persoon; genie; hoogvlieger
roncha bobbel; buil; bult; knobbel buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel
talento aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; knobbel; kundigheid; scherpzinnigheid; talent; vernuft brein; denkvermogen; geest; hersens; kunde; kundigheid; vernuft; verstand
tumor gezwel; knobbel; tumor
OtherRelated TranslationsOther Translations
aumento sprong; stijging

Related Words for "knobbel":

  • knobbelen, knobbels, knobbeltje, knobbeltjes

Wiktionary Translations for knobbel:

knobbel
noun
  1. halfbolvormige, meestal vrij harde, uitwas

Cross Translation:
FromToVia
knobbel joroba Höcker — Ausbuchtung auf dem Rücken von Tieren (Dromedar, Trampeltier)
knobbel giba; joroba; córcova; tuberosidad; tubérculo bosseenflure, tumeur sur une région osseuse, causer par un choc ou une contusion.
knobbel hinchazón enflure — État de ce qui est enflé (1)
knobbel tuberosidad; tubérculo protubérance — didactique|fr éminence, saillie.