Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. kuur:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for kuur from Dutch to Spanish

kuur:

kuur [de ~] nomen

  1. de kuur (nuk; luim; gril; bui)
    el capricho; la manía; el humor; el mal humor

Translation Matrix for kuur:

NounRelated TranslationsOther Translations
capricho bui; gril; kuur; luim; nuk eigengereidheid; eigenwijsheid; eigenzinnigheid; frats; grilligheid; impuls; luim; luimigheid; opwelling; prikkel; wispelturigheid
humor bui; gril; kuur; luim; nuk bui; geestesgesteldheid; geestestoestand; geestigheid; gemoedsgesteldheid; gemoedsstemming; gemoedstoestand; gesteldheid; gevoel; humeur; humor; indruk; instelling; instinct; intuïtie; positie; psychische toestand; staat; stemming; toestand
mal humor bui; gril; kuur; luim; nuk geestesgesteldheid; knorrigheid; kregelheid; psychische toestand
manía bui; gril; kuur; luim; nuk aanwensel; manie; overdreven voorliefde; pathologische opgewondenheid; rage; rarigheid; tic

Related Words for "kuur":

  • kuren, kuurtje, kuurtjes

Wiktionary Translations for kuur:

kuur
noun
  1. een behandeling ter genezing van een ziekte of een ongezonde situatie (zoals een verslaving)

Cross Translation:
FromToVia
kuur bufonada; payasada; ridículo antic — ludicrous act or behaviour