Dutch
Detailed Translations for larderen from Dutch to Spanish
larderen:
-
larderen (spek doen in; doorspekken)
-
larderen (rijkelijk voorzien van; doorspekken)
Conjugations for larderen:
o.t.t.
- lardeer
- lardeert
- lardeert
- larderen
- larderen
- larderen
o.v.t.
- lardeerde
- lardeerde
- lardeerde
- lardeerden
- lardeerden
- lardeerden
v.t.t.
- heb gelardeerd
- hebt gelardeerd
- heeft gelardeerd
- hebben gelardeerd
- hebben gelardeerd
- hebben gelardeerd
v.v.t.
- had gelardeerd
- had gelardeerd
- had gelardeerd
- hadden gelardeerd
- hadden gelardeerd
- hadden gelardeerd
o.t.t.t.
- zal larderen
- zult larderen
- zal larderen
- zullen larderen
- zullen larderen
- zullen larderen
o.v.t.t.
- zou larderen
- zou larderen
- zou larderen
- zouden larderen
- zouden larderen
- zouden larderen
en verder
- ben gelardeerd
- bent gelardeerd
- is gelardeerd
- zijn gelardeerd
- zijn gelardeerd
- zijn gelardeerd
diversen
- lardeer!
- lardeert!
- gelardeerd
- larderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for larderen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
lardear | doorspekken; larderen; spek doen in | |
salpicar | doorspekken; larderen; rijkelijk voorzien van | bezaaien; inzaaien; opspatten; spatten; spetteren; zaaien |
tener en abundancia | doorspekken; larderen; rijkelijk voorzien van |