Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. lispelen:


Dutch

Detailed Translations for lispel from Dutch to Spanish

lispelen:

lispelen verb (lispel, lispelt, lispelde, lispelden, gelispeld)

  1. lispelen (fluisteren; sissen)

Conjugations for lispelen:

o.t.t.
  1. lispel
  2. lispelt
  3. lispelt
  4. lispelen
  5. lispelen
  6. lispelen
o.v.t.
  1. lispelde
  2. lispelde
  3. lispelde
  4. lispelden
  5. lispelden
  6. lispelden
v.t.t.
  1. heb gelispeld
  2. hebt gelispeld
  3. heeft gelispeld
  4. hebben gelispeld
  5. hebben gelispeld
  6. hebben gelispeld
v.v.t.
  1. had gelispeld
  2. had gelispeld
  3. had gelispeld
  4. hadden gelispeld
  5. hadden gelispeld
  6. hadden gelispeld
o.t.t.t.
  1. zal lispelen
  2. zult lispelen
  3. zal lispelen
  4. zullen lispelen
  5. zullen lispelen
  6. zullen lispelen
o.v.t.t.
  1. zou lispelen
  2. zou lispelen
  3. zou lispelen
  4. zouden lispelen
  5. zouden lispelen
  6. zouden lispelen
diversen
  1. lispel!
  2. lispelt!
  3. gelispeld
  4. lispelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for lispelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
chillar joelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
bisbisear fluisteren; lispelen; sissen
brindar fluisteren; lispelen; sissen een toost uitbrengen; heien; klampen; kletteren; proosten; rammelen; toosten
chillar fluisteren; lispelen; sissen blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; emmeren; foeteren; gillen; het uitgillen; huilen; janken; joelen; knarsen; krassen; krijsen; luidkeels iets verkondigen; piepen; roepen; schetteren; schreeuwen; tetteren; uitbrullen; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen; zich beklagen; zich krabben
dar alaridos fluisteren; lispelen; sissen blèren; brullen; gillen; huilen; janken; krijsen; roepen
musitar fluisteren; lispelen; sissen mompelen; prevelen
silbar fluisteren; lispelen; sissen blazen; fluiten; knisperen; pijpen; ritselen; ruisen; suizelen; suizen; uitfluiten