Dutch

Detailed Translations for onderuitgaan from Dutch to Spanish

onderuitgaan:

Conjugations for onderuitgaan:

o.t.t.
  1. ga onderuit
  2. gaat onderuit
  3. gaat onderuit
  4. gaan onderuit
  5. gaan onderuit
  6. gaan onderuit
o.v.t.
  1. ging onderuit
  2. ging onderuit
  3. ging onderuit
  4. gingen onderuit
  5. gingen onderuit
  6. gingen onderuit
v.t.t.
  1. ben onderuit gegaan
  2. bent onderuit gegaan
  3. is onderuit gegaan
  4. zijn onderuit gegaan
  5. zijn onderuit gegaan
  6. zijn onderuit gegaan
v.v.t.
  1. was onderuit gegaan
  2. was onderuit gegaan
  3. was onderuit gegaan
  4. waren onderuit gegaan
  5. waren onderuit gegaan
  6. waren onderuit gegaan
o.t.t.t.
  1. zal onderuitgaan
  2. zult onderuitgaan
  3. zal onderuitgaan
  4. zullen onderuitgaan
  5. zullen onderuitgaan
  6. zullen onderuitgaan
o.v.t.t.
  1. zou onderuitgaan
  2. zou onderuitgaan
  3. zou onderuitgaan
  4. zouden onderuitgaan
  5. zouden onderuitgaan
  6. zouden onderuitgaan
diversen
  1. ga onderuit!
  2. gaat onderuit!
  3. onderuit gegaan
  4. onderuit gaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

onderuitgaan [znw.] nomen

  1. onderuitgaan
    el desliz; el tropiezo; el resbalón

Translation Matrix for onderuitgaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
desliz onderuitgaan begaan van een blunder; blunderen
fracasar aandrijven; aanspoelen; stranden
resbalón onderuitgaan slippartij; uitglijden; wegglijden
tropiezo onderuitgaan begaan van een blunder; blunderen; geharrewar; hapering; kink in de kabel
volcar kapseizen; tuimelen; vallen
voltear tuimelen; vallen
VerbRelated TranslationsOther Translations
caer onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afleggen; afzien van rechtsvervolging; bezwijken; breken; buitelen; doodgaan; duikelen; heengaan; het onderspit delven; inslapen; kapot gaan; kelderen; omkomen; omrollen; omvallen; omvervallen; overlijden; seponeren; sneuvelen; sodemieteren; sterven; strijd verliezen; stuk gaan; ten onder gaan; tenondergaan; vallen; vergaan; wegvallen; zakken
caerse de hocico onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen
dar con los huesos en el suelo onderuitgaan; op zijn bek gaan; slippen; ten val komen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; vallen; wegschieten
deslizarse onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten afglijden; blunderen; eraf glijden; floepen; glibberen; glijden; glippen; insluipen; naar beneden glijden; omlaag glijden; ongemerkt binnendringen; roetsjen; slippen; uitglijden; wegglippen
fallar onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afgaan; een fout maken; falen; floppen; in de puree lopen; ketsen; misgaan; mislopen; mislukken; mistasten; stranden; te kort schieten; tegenvallen; ten onder gaan; vergaan; verkeerd lopen; zich vergissen
fracasar onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afgaan; afknappen; begeven; er vanaf breken; falen; flippen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; mistasten; stranden; ten onder gaan; vergaan; verkeerd lopen
frustrarse onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen
ir a parar al suelo onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten
irse al traste onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen
malograrse onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afknappen; er vanaf breken
resbalarse onderuitgaan; op zijn bek gaan; slippen; ten val komen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; vallen; wegschieten
salir fallido onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afgaan; afknappen; er vanaf breken; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen
salir mal onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afgaan; afknappen; er vanaf breken; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen
volcar onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen dompen; flikkeren; kantelen; kapseizen; kelderen; kiepen; kieperen; omkantelen; omklappen; omver kiepen; omverrukken; over een kant vallen; overkiepen; tuimelen; vallen
voltear onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen dompen; flikkeren; kantelen; kelderen; kiepen; kieperen; omklappen; omrollen; omvallen; omver kiepen; omvervallen; omwentelen; spiegelen; tuimelen; vallen