Dutch
Detailed Translations for ontharen from Dutch to Spanish
ontharen:
-
ontharen (epileren)
Conjugations for ontharen:
o.t.t.
- onthaar
- onthaart
- onthaart
- ontharen
- ontharen
- ontharen
o.v.t.
- onthaarde
- onthaarde
- onthaarde
- onthaarden
- onthaarden
- onthaarden
v.t.t.
- heb onthaard
- hebt onthaard
- heeft onthaard
- hebben onthaard
- hebben onthaard
- hebben onthaard
v.v.t.
- had onthaard
- had onthaard
- had onthaard
- hadden onthaard
- hadden onthaard
- hadden onthaard
o.t.t.t.
- zal ontharen
- zult ontharen
- zal ontharen
- zullen ontharen
- zullen ontharen
- zullen ontharen
o.v.t.t.
- zou ontharen
- zou ontharen
- zou ontharen
- zouden ontharen
- zouden ontharen
- zouden ontharen
en verder
- ben onthaard
- bent onthaard
- is onthaard
- zijn onthaard
- zijn onthaard
- zijn onthaard
diversen
- onthaar!
- onthaart!
- onthaard
- ontharend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontharen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
depilar | epileren; ontharen |